In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een pluimveehouderij. De pluimveehouderij had bezwaar gemaakt tegen de besmetverklaring van stal 1 met zoönotische salmonella enteritidis door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 8 juni 2023 de stal besmet verklaard na een positieve test op salmonella, en op 11 juli 2023 het bezwaar van de pluimveehouderij ongegrond verklaard. De pluimveehouderij verzocht de voorzieningenrechter om de minister te verplichten een verificatietest uit te voeren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waarbij hij opmerkte dat de financiële schade die de pluimveehouderij zou lijden niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden die de pluimveehouderij aanvoerde niet uitzonderlijk waren en dat de minister terecht had geoordeeld dat de besmetting niet kon worden betwist. De uitspraak werd gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, met mr. P.M. Beishuizen als griffier.