ECLI:NL:CBB:2023:260
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststellingsbesluit subsidie COVID-19 voor onderneming met onvoldoende omzetverlies
In deze zaak heeft de onderneming beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het vierde kwartaal van 2020 is vastgesteld op € 0,00. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de gegevens van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat de onderneming niet voldoet aan de vereiste drempel van minimaal 30% omzetverlies. De onderneming had eerder een subsidie van € 1.141,88 ontvangen en een voorschot van € 913,50 gekregen, maar de minister heeft deze bedragen teruggevorderd omdat de omzetgegevens niet overeenkwamen met de door de onderneming opgegeven cijfers.
Tijdens de zitting op 1 mei 2023 hebben vertegenwoordigers van de onderneming en de minister hun standpunten toegelicht. De onderneming betoogde dat de verkoop van een bedrijfsauto niet tot de omzet gerekend moest worden, omdat zij zich richt op de verhuur van partymeubelen en partytenten. De minister verwees naar de TVL-regeling, die bepaalt dat de omzet wordt berekend op basis van de aangifte omzetbelasting, en stelde dat de verkoop van de bedrijfsauto wel degelijk tot de omzet behoort.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de onderneming niet voldoet aan de omzetverliesdrempel. De regelgever heeft gekozen voor een uitvoerbare regeling en de minister heeft geen onredelijke beslissing genomen door de gegevens van de Belastingdienst te volgen. Het College heeft het beroep van de onderneming ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.