Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] ,
de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister),
Procesverloop
€ 2.400,15.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 mei 2023, zaaknummer 22/152, staat de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 21 april 2021 een subsidie van € 2.400,15 vastgesteld voor de onderneming van [naam], die een aanvraag had ingediend voor de periode oktober tot en met december 2020. Het bestreden besluit van 7 december 2021, waarin het bezwaar van [naam] ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij het College.
De kern van de zaak betreft de hoogte van de subsidie en de toepassing van forfaitaire percentages voor vaste lasten. [naam] betoogde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van een percentage vaste lasten van 18%, terwijl zij stelde dat haar werkelijke percentage veel hoger was en vergelijkbaar met dat van andere ondernemingen in de sector. Het College oordeelde dat de minister de subsidie correct had vastgesteld op basis van de geldende regelgeving en dat de gekozen systematiek niet in strijd was met het evenredigheids- of gelijkheidsbeginsel. Het College concludeerde dat de minister bij de berekening van de subsidie kon uitgaan van het forfaitaire percentage van 18% en dat er geen sprake was van gelijke gevallen met andere ondernemingen die een hoger percentage toegewezen kregen.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade aan [naam]. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat de minister de proceskosten niet hoefde te vergoeden.