“
Op woensdag 22 januari 2020 werd ik, toezichthouder [toezichthouder A] omstreeks 14.30 uur gebeld door [politieagent A] , aspirant politieagente van het team [plaats] , politie Zeeland/West-Brabant.
Zij deelde mij mede dat zij op het bedrijf van [eiser] gelegen aan [adres] kadavers van varkens had aangetroffen. Tevens deelde zij mede dat zij in stallen aan de achterzijde van het terrein varkens had aangetroffen die onder andere niet beschikten over drinkwater.
Verder werd deze controle uitgevoerd naar aanleiding van het geldende Besluit van hetTeam Bestuurlijke Maatregelen van de NVWA met kenmerk 201805951.
[…]
Naar aanleiding van het bovenstaande bevond ik, toezichthouder [toezichthouder A] mij op woensdag 22 januari 2020 omstreeks 15.15 uur aan [adres] .
Ik ontmoette medewerkers van de politie waaronder [politieagent A] en medewerkers (handhaving) van de gemeente [plaats] .
Hierna zijn wij gezamenlijk het terrein/de locatie op gegaan. Wij hebben op deze locatie niemand aangetroffen.
Ik zag dat er aan de achterzijde van het terrein een stal aanwezig was die was ingericht als varkensstal. Ik zag dat aan de (rechter)buitenzijde van de stal onder een afdak nog een 2 tal hokken aanwezig waren. In ieder van de 2 hokken werd een zeug gehouden.
Bij het betreden van de stal zag ik in het portaal dat aanwezig is voor de 3 afdelingen waarin varkens werden gehouden een ton staan.
Ik zag dat in de ton een aantal van naar schatting 6 tot 8 kadavers van biggen lagen.
Ik zag dat de kadavers niet afgedekt waren en vrij toegankelijk waren voor ongedierte, katten, honden en eventueel erfbetreders. Ik zag dat enkele kadavers verdroogd waren en er stukken van deze kadavers ontbraken. Ik rook verder in de nabijheid van de kadavers een penetrante en rottende geur. Eveneens zag ik onder in de ton een bloederige, waterige vloeistof liggen. Toen ik de bak schuin hield liep de vloeistof uit de bak. Ik herkende deze vloeistof als lijkvocht.
Vervolgens ben ik afdeling 1 van de stal binnengegaan.
Ik zag dat in het derde hok aan de rechterzijde van de stal geen levende varkens werden gehouden.
Ik zag dat bij de ingang van het hok kadavers lagen van biggen. Ik zag dat de kadavers niet afgedekt waren en vrij toegankelijk waren voor ongedierte, katten, honden en eventueel erfbetreders. Ik zag dat enkele kadavers verdroogd waren en er stukken van enkele kadavers ontbraken. Ik zag dat het kadaver dat bovenop lag gezwollen was.
Gelet op de bovenstaande bevindingen wist ik, toezichthouder [toezichthouder A] dat dit destructiemateriaal, kadaverresten van varkens, minimaal een week geleden was ontstaan.
Ik wist dat het kadavermateriaal niet juist was afgedekt, niet tijdig ter destructie was aan geboden aan het verwerkingsbedrijf. En er destructiemateriaal aan destructie was onttrokken.’