ECLI:NL:CBB:2023:226

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/755
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag SVL voor startende MKB-onderneming wegens niet voldoen aan inschrijfdatumseis

Op 2 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten (SVL) voor startende MKB-ondernemingen in verband met COVID-19. De minister had de aanvraag van [naam 1] afgewezen omdat de inschrijfdatum in het handelsregister niet voldeed aan de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. [naam 1] betwistte deze afwijzing en stelde dat zij onevenredig benadeeld werd door de strikte uitleg van de inschrijvingseis. Ze voerde aan dat haar feitelijke startdatum van de bedrijfsactiviteiten binnen de vereiste periode viel, maar het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. Het College concludeerde dat de inschrijfdatum in het handelsregister niet in de vereiste periode lag en dat de strikte toepassing van de inschrijvingseis niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats]

(gemachtigde: mr. S. van Dansik)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. P.P. Beudeker).

Procesverloop

De minister heeft de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) afgewezen.
[naam 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 16 maart 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
[naam 1] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] , beiden namens [naam 1] en mr. H.G. M. Wammes en mr. P.P. Beudeker, beiden namens de minister.
Overwegingen
Inleiding
1. [naam 1] exploiteert een hotel-restaurant. Zij heeft een SVL-subsidie aangevraagd voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat [naam 1] in het handelsregister is ingeschreven op 4 oktober 2018 en daarom niet voldoet aan de eis dat de inschrijfdatum in het handelsregister moet liggen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 (de inschrijvingseis). [naam 1] is het hier niet mee eens, omdat zij het restaurant heeft geopend op 9 oktober 2019 en het hotel op 15 november 2019 en deze data vallen binnen de periode van de inschrijvingseis. Het College is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De inschrijvingseis
2.1
De SVL-subsidie is een bijdrage in de vaste lasten van een startende MKB-onderneming in het eerste kwartaal van 2021. Dit staat in artikel 2.1.1, eerste lid, van de SVL. Een van de eisen om voor deze subsidie in aanmerking te komen is dat de inschrijfdatum in het handelsregister moet liggen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Deze eis staat in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL.
2.2
De hiervoor genoemde bepalingen staan voluit in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van [naam 1]
3.1
[naam 1] voert aan dat zij onevenredig benadeeld wordt doordat de minister de inschrijvingseis te strikt uitlegt. Deze strikte uitleg strookt niet met de geest van de regeling. Zij wijst erop dat zij drie keer te maken heeft gehad met een verplichte sluiting en met andere beperkende overheidsmaatregelen, zoals de verplichte sluitingstijden, een maximaal aantal toegestane gasten en de anderhalve-meter-maatregel, terwijl al haar vaste lasten gewoon doorliepen.
3.2
[naam 1] stelt dat in haar geval moet worden uitgegaan van de feitelijke startdatum in plaats van de inschrijfdatum in het handelsregister. Volgens [naam 1] is haar situatie hetzelfde als die in de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij is uitgegaan van de feitelijke startdatum van de bedrijfsactiviteiten. [naam 1] stelt dat zij net als in die uitspraak begonnen is met het restaurant en het hotel zodra dat mogelijk was. Zij heeft na de inschrijving in het handelsregister op 4 oktober 2018 namelijk eerst voorbereidende werkzaamheden gedaan, zoals het aanvragen van de benodigde vergunningen en het verbouwen van het pand. Op 13 september 2019 kreeg zij een drank- en horecavergunning en op 4 oktober 2019 is de huurovereenkomst ingegaan
.Vervolgens heeft [naam 1] op 9 oktober 2019 het restaurant geopend. Voor het hotel is de benodigde omgevingsvergunning afgegeven op 12 december 2019, maar zij mocht het hotel al openen op 15 november 2019.
3.3
Verder stelt [naam 1] dat zij voor het eerste kwartaal van 2021 ook niet in aanmerking komt voor de reguliere TVL-subsidie, omdat zij geen omzet gehad in het eerste kwartaal van 2019. Dat is de voor die regeling geldende referentieperiode. Na de afwijzing van haar aanvraag voor de reguliere TVL heeft een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) haar aangeraden om een aanvraag voor de SVL-subsidie in te dienen. Na overleg met de medewerker van de RVO heeft [naam 1] toen geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag voor de reguliere TVL-subsidie. Maar toen wist zij nog niet dat ook haar aanvraag voor SVL-subsidie zou worden afgewezen. [naam 1] stelt dat zij tussen wal en schip valt nu zij niet in aanmerking komt voor de reguliere TVL-subsidie en ook niet voor de SVL-subsidie.
Het oordeel van het College
4.1
Het College stelt vast dat [naam 1] niet voldoet aan de inschrijvingseis. De inschrijfdatum van [naam 1] in het handelsregister ligt niet in de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Het College heeft eerder in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700) overwogen dat deze aangewezen periode in de SVL bedoeld is om de doelgroep van de SVL af te bakenen en dat deze afbakening niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [naam 1] valt dus buiten de doelgroep van de SVL.
4.2
Het standpunt van [naam 1] dat de strikte toepassing van de inschrijvingseis in strijd is met het evenredigheidsbeginsel beoordeelt het College aan de hand van een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze vorm van toetsing houdt kort gezegd in dat algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, zoals de SVL, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter is ook bevoegd om te beoordelen of het algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor besluit dat in beroep ter toetsing voorligt. Daarbij vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene rechtsbeginselen een belangrijk richtsnoer (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:116).
4.3
Het College is van oordeel dat de SVL een deugdelijke grondslag biedt voor het bestreden besluit. In de toelichting op de SVL (Stcrt. 2021, 27418) is uiteengezet waarom de regelgever ervoor gekozen heeft om alleen ondernemers die voor het eerst een onderneming hebben ingeschreven in het handelsregister vanaf 1 oktober 2019 in aanmerking te laten komen voor de SVL. In deze toelichting staat dat de SVL zich richt op startende ondernemers in het MKB, die door omzetverlies in liquiditeitsproblemen komen en daardoor niet altijd hun (vaak hoge) vaste lasten kunnen betalen. Deze ondernemingen hebben maar beperkt toegang tot andere faciliteiten om liquiditeit te genereren, zoals bancaire leningen en andere steunmaatregelen. De omzetgroei in de opstartfase is vaak groot, vanwege het toenemen van bekendheid, goodwill en klantenbinding, waardoor het omzetverlies dat redelijkerwijs verwacht mag worden veel groter is dan het omzetverlies dat op grond van de TVL geldende referentieperiode kan worden gemeten. De problematiek speelt vooral tot een half jaar na de start van de onderneming. De referentieomzet (in de reguliere TVL) wordt bepaald op basis van de omzet vlak na de start van de onderneming. Die periode is voor een groep ondernemingen maar enkele weken voor de start van de coronamaatregelen geweest. Om die reden heeft de regelgever ervoor gekozen om ondernemers die voor het eerst een onderneming hebben ingeschreven in het handelsregister vanaf 1 oktober 2019 in aanmerking te laten komen voor de SVL. Zoals hiervoor onder 4.1 is al is overwogen is de keuze van de regelgever om de doelgroep van de SVL af te bakenen op basis van de inschrijving in het handelsregister in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel. Het College ziet daarom geen reden om de inschrijvingseis onverbindend te achten op grond van het evenredigheidsbeginsel.
4.4
Het betoog van [naam 1] dat het samenstel van SVL en TVL-regelingen voor haar onevenredig uitpakt, omdat haar aanvraag voor een TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 ook is afgewezen slaagt niet. De regelgever heeft namelijk in de SVL geen hardheidsclausule opgenomen. Dat wil zeggen dat in de SVL geen bepaling staat dat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van wat de SVL voorschrijft. Om te zorgen dat de regeling uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. De door [naam 1] aangevoerde omstandigheden van verbouwing en het doorlopen van het vergunningtraject zijn in het kader van de TVL aangemerkt als omstandigheden die ertoe kunnen leiden om van een andere referentieperiode uit te gaan dan die op grond van de TVL van toepassing is (zie de uitspraak van het College van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CBB:2021:854)). Deze omstandigheden leiden er echter niet toe dat ook van de inschrijvingseis in de SVL afgeweken zou moeten worden. De SVL is namelijk een vangnetregeling voor starters die niet behoren tot de doelgroep van de startersregelingen in de TVL. Dat de afbakening van de doelgroep tot gevolg heeft dat [naam 1] niet in aanmerking komt voor de SVL-subsidie, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheid dat [naam 1] voor deze periode ook geen TVL-subsidie krijgt, is onvoldoende om een uitzondering te maken.
4.5
Het College concludeert dat de beroepsgronden niet slagen. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.
De rechter is verhinderd w.g. M.B. van Zantvoort
de uitspraak te ondertekenen.
Bijlage
Artikel 2.1.1, eerste en tweede lid, onder c, van de SVL
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
[...]
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
[...]