ECLI:NL:CBB:2023:221

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/785
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Artius Management B.V. op basis van omzetverliescriteria

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 2 mei 2023, zaaknummer 22/785, staat de afwijzing van de subsidieaanvraag van Artius Management B.V. voor het vierde kwartaal van 2020 centraal. De aanvraag was gebaseerd op de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat Artius Management niet voldeed aan de eis dat het omzetverlies ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019 ten minste 30% moest zijn. De minister had het omzetverlies berekend op basis van gegevens van de Belastingdienst, maar Artius Management betwistte deze berekening en stelde dat de minister de omzet had moeten baseren op de jaarrekeningen.

Het College oordeelde dat de minister de juiste procedure had gevolgd en dat de door Artius Management aangevoerde gronden niet slagen. Het College wees erop dat in het aanvraagformulier duidelijk was aangegeven dat de aangifte omzetbelasting bij de hand gehouden moest worden voor het invullen. Bovendien volgde het College niet de stelling van Artius Management dat besluiten over eerdere kwartalen bij het beroep betrokken moesten worden, aangezien daarover geen beslissingen op bezwaar waren genomen. De uitspraak benadrukt het belang van de regels en procedures die zijn vastgesteld in de TVL-regeling en bevestigt dat de minister de omzet op basis van de aangifte omzetbelasting mocht vaststellen.

De uitspraak concludeert dat de beroepsgronden van Artius Management niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. I.M. Ludwig, met mr. M.B. van Zantvoort als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

Artius Management B.V., te Amsterdam

(gemachtigde: J.S. Kromhout)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

De minister heeft de aanvraag van Artius Management voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) afgewezen.
Artius Management heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 25 maart 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Artius Management heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen J.S. Kromhout, namens Artius Management, en mr. O. Andich en mr. M.J.H. van der Burgt, beiden namens de minister.

Overwegingen

1. Artius Management heeft een TVL-subsidie aangevraagd voor het vierde kwartaal van 2020. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan de eis dat het omzetverlies in het vierde kwartaal van 2020 (de subsidieperiode) ten opzichte van het vierde kwartaal 2019 (de referentieperiode) tenminste 30% moet zijn. Deze drempeleis staat in artikel 2.1.1, tweede lid, onder a, van de TVL. De minister heeft het omzetverlies berekend op basis van de gegevens van de Belastingdienst. Volgens Artius Management heeft de minister daarmee niet de juiste omzetvergelijking gemaakt, omdat de gegevens van de Belastingdienst niet de juiste omzet weergeven. Artius Management stelt dat de minister had moeten uitgaan van de omzet zoals die uit de jaarrekeningen blijkt. Daarnaast wil Artius Management dat ook de TVL-besluiten over het eerste en het tweede kwartaal van 2021 bij het beroep worden betrokken. Het College is van oordeel dat de door Artius Management aangevoerde gronden niet slagen. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen. De genoemde bepalingen zijn in de bijlage onder deze uitspraak volledig weergegeven.
Omvang van het geding
2. Het College volgt niet de stelling van Artius Management dat de besluiten over het eerste en het tweede kwartaal van 2021 bij het beroep betrokken moeten worden. Ter zake deze besluiten zijn immers geen beslissingen op bezwaar genomen, waartegen beroep kan worden ingesteld. Dat Artius Management naar haar zeggen tegen de afwijzende beslissingen over het eerste en het tweede kwartaal geen bezwaar heeft gemaakt omdat zij geen brief of e-mail heeft ontvangen dat deze besluiten klaarstonden in het portaal van de RVO, maakt dit niet anders. Dit beroep gaat dus uitsluitend over de subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2020.
Vaststelling van de hoogte van de omzet
3.1
Artius Management vraagt een faire toepassing van de TVL op haar situatie. Zij is een bijzonder geval. Enerzijds is er sprake van twee zeer significante jaarlijkse facturen die omzet-technisch in 2019 en 2020 vielen, maar btw-technisch in 2020. Anderzijds is er sprake van een systeem en regeling die zijn ingericht op facturatie tenminste op kwartaalbasis of frequenter. Voorts is Artius Management pas in juni 2019 operationeel geworden. Zij vraagt dan ook om een pro rata toewijzing van de subsidie op basis van de werkelijke maandomzet. Volgens Artius Management is het vaststellen van de omzet op basis van de btw-aangifte onevenredig, omdat het belang van een goede uitvoering, controle en het beperken van de regeldruk niet ten koste mag gaan van de bedoeling van de regeling, namelijk het ondersteunen van getroffen bedrijven. Op de zitting heeft Artius Management hieraan toegevoegd dat als de minister vanaf het begin – op de website of in de aanvraagmodules – duidelijk zou hebben gemaakt dat het omzetverlies wordt berekend op basis van de aangiftes omzetbelasting, Artius Management had geweten dat zij niet in aanmerking kwam voor TVL-subsidie en had zij zich de moeite kunnen besparen van indienen van de aanvraag.
3.2
Bij het vaststellen van de hoogte van de omzet is de minister uitgegaan van de in artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL voorgeschreven methode. In dit artikel staat dat ondernemingen die aangifte omzetbelasting doen hun omzet moeten aantonen met die aangifte, die is gedaan volgens de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten. Het College heeft eerder geoordeeld dat het volgen van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting geen onredelijk uitgangspunt is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5).
3.3
De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze. Er staat wel een uitzondering in artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL, maar die is alleen van toepassing op ondernemingen die niet over hun gehele omzet omzetbelasting betalen. Omdat Artius Management over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, valt zij niet onder deze uitzonderingsmogelijkheid.
3.4
In de TVL is, zoals gezegd, bewust gekozen voor een systematiek waarbij de aangifte omzetbelasting volgens de Wet OB het uitgangspunt is bij het berekenen van het omzetverlies. Dat Artius Management vanwege haar wijze van factureren de omzet in een ander kwartaal heeft aangegeven dan het kwartaal waarin de prestatie is geleverd, doet er niet aan af dat Artius Management over haar hele omzet omzetbelasting betaalt. Het past niet binnen de voor de TVL gekozen systematiek om vanwege deze omstandigheid uit te gaan van de werkelijke omzet per kwartaal of per maand. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van het College van 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:324). Ook het feit dat de omzet over 2019 geen betrekking heeft op een volledig jaar is geen omstandigheid om van de systematiek af te wijken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.5
Verder merkt het College op dat hij het standpunt van Artius Management niet volgt dat de minister niet duidelijk is geweest dat hij de omzet op basis van aangifte omzetbelasting vaststelt. In het aanvraagformulier staat namelijk dat voor het invullen ervan de aangifte omzetbelasting bij de hand gehouden moet worden.
Suppletieaangifte
4.1
Artius Management heeft op 29 januari 2022 een jaarsuppletie omzetbelasting ingediend over 2020. Zij heeft gesteld dat het bedrag in de jaarsuppletie van 2020 niet hetzelfde is als de werkelijke omzet over 2020, omdat daarin ook de omzet zit van de grote klant die is gefactureerd op 1 januari 2020. Artius Management begrijpt verder niet hoe de minister een verschil van zes euro tussen de alle kwartaal-aangiftes over 2020 en de suppletieaangifte over 2020 heeft berekend.
4.2.
Het College verwijst ter zake het standpunt van Artius Management over het verschil tussen de werkelijke omzet en omzet volgens de btw-aangifte naar hetgeen het hierover in rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.4 heeft geoordeeld. Verder blijkt het door de minister geconstateerde verschil van zes euro uit de bijlagen 1 en 3 bij het verweerschrift: het totaal van de kwartaalaangiften over 2020 was € 206.494, de suppletieaangifte over 2002 zag op een bedrag van € 206.500.
Conclusie
5. Het College concludeert dat de beroepsgronden niet slagen. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.
w.g. I.M. Ludwig w.g. M.B. van Zantvoort
Bijlage
Artikel 2.1.1, tweede lid, onder a, van de TVL
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.1.2, vijfde en zesde lid, van de TVL
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002629&g=2022-06-30&z=2023-03-06).
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.