ECLI:NL:CBB:2023:219

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/772
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie aanvraag TVL door EBC Taleninstituut

Op 2 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen EBC Taleninstituut B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. EBC Taleninstituut had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat EBC Taleninstituut niet voldeed aan de eis dat het omzetverlies ten minste 30% moest bedragen ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019. De minister stelde het omzetverlies vast op 19,6% en baseerde zich daarbij op gegevens van de Belastingdienst. EBC Taleninstituut maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond.

EBC Taleninstituut heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de minister. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. EBC Taleninstituut betoogde dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met de vooruitgefactureerde omzet, zoals deze in de jaarrekeningen was opgenomen. Het College oordeelde echter dat de minister bij het vaststellen van het omzetverlies terecht was uitgegaan van de aangifte omzetbelasting en dat de vooruitgefactureerde omzet niet relevant was voor de berekening van het omzetverlies volgens de TVL.

Het College concludeerde dat de argumenten van EBC Taleninstituut niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Wel werd bepaald dat het door EBC Taleninstituut betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden in bezwaar. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

EBC Taleninstituut B.V., te Bergen op Zoom

(gemachtigde: E.C. Oomen)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

De minister heeft de aanvraag van EBC Taleninstituut voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) afgewezen.
EBC Taleninstituut heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 10 maart 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
EBC Taleninstituut heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen E.C. Oomen, namens EBC Taleninstituut, en mr. O. Andich en mr. M.J.H. van der Burgt, beiden namens de minister.

Overwegingen

1. EBC Taleninstituut heeft een TVL-subsidie aangevraagd voor het vierde kwartaal van 2020. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan de eis dat het omzetverlies in het vierde kwartaal van 2020 (de subsidieperiode) ten opzichte van het vierde kwartaal 2019 (de referentieperiode) tenminste 30% moet zijn. Deze eis staat in artikel 2.1.1, tweede lid, onder a, van de TVL. De minister heeft het omzetverlies vastgesteld op 19,6% en is daarbij uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Volgens EBC Taleninstituut heeft de minister daarmee niet de juiste omzetvergelijking gemaakt, omdat geen rekening is gehouden met de vooruitgefactureerde omzet, zoals die uit de jaarrekeningen blijkt. Het College is van oordeel dat de door EBC Taleninstituut aangevoerde gronden niet slagen. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen. De genoemde bepalingen zijn in de bijlage onder deze uitspraak volledig weergegeven.
2. Allereerst heeft ECB Taleninstituut aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Het College is van oordeel dat deze grond slaagt. Anders dan in het bestreden besluit is overwogen heeft ECB Taleninstituut wel gereageerd op de e-mail van de minister van 18 januari 2022 waarin haar gevraagd is of zij gebruik wil maken van een hoorzitting. Uit de door ECB Taleninstituut bij het aanvullend beroepschrift overgelegde e-mails blijkt dat zij mondeling gehoord wilde worden. Omdat dit niet is gebeurd heeft de minister gehandeld in strijd met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. In dat artikel staat dat een besluit, ook als sprake is van een gebrek, in stand kan worden gelaten als aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Daarvan is in dit geval sprake, omdat ECB Taleninstituut in deze beroepsprocedure de mogelijkheid heeft gehad om haar bezwaren mondeling toe te lichten.
3. De minister is er bij het berekenen van het omzetverlies aanvankelijk vanuit gegaan dat artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL van toepassing was. In dit artikellid staat dat als een MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, als de omzet van de onderneming beschouwd wordt het bedrag waarover de onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002629&g=2022-06-30&z=2023-03-06).
4. In het verweerschrift heeft de minister het betoog van ECB Taleninstituut gevolgd dat de omzet niet vastgesteld hoort te worden op grond van het vijfde lid, maar op grond van het zesde lid, van artikel 2.1.2, van de TVL. Dit omdat EBC Taleninstituut onderdeel is van een fiscale eenheid. In artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL staat dat voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen bedoeld in het vijfde lid, de omzet het bedrag is van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
5. Vervolgens heeft de minister de hoogte van de omzet vastgesteld volgens de methode van het vijfde lid, dus aan de hand van de gegevens van de Belastingdienst. De minister stelt dit zo te kunnen doen, omdat de aangifte omzetbelasting is gedaan over de totale omzet en deze aangifte volledig voor rekening komt van ECB Taleninstituut (een zogenoemde stand alone situatie). Volgens de minister is het voor het vaststellen van de omzet daarom het eenvoudigst en duidelijkst om aan te sluiten bij de aangifte omzetbelasting.
6. ECB Taleninstituut wil dat de minister de hoogte van de omzet baseert op de jaarrekening, omdat naast de omzet die wordt aangegeven in de aangifte omzetbelasting ook omzet vooruit wordt gefactureerd. De vooruitgefactureerde omzet is niet relevant voor de aangifte omzetbelasting. Op basis van goed koopmansgebruik wordt deze mutatie wel in de jaarrekening verwerkt. ECB Taleninstituut stelt dat zij met zijn administratie het werkelijke omzetverlies op andere wijze dan met de gegevens van de belastingdienst kan aantonen, waardoor het mogelijk is om rekening te houden met de mutatie van de vooruitgefactureerde omzet. Volgens ECB Taleninstituut biedt de parlementaire geschiedenis expliciet de ruimte om het omzetverlies op andere wijze aan te tonen dan met gegevens van de Belastingdienst. Uitgaande van de wetsgeschiedenis wordt het omzetbegrip uitgelegd overeenkomstig het jaarrekeningenrecht. Daarom moet bij het vaststellen van de hoogte van de omzet rekening worden gehouden met de in de jaarrekening verantwoorde mutatie vooruitgefactureerde omzet.
7. Het College is van oordeel dat de minister bij het berekenen van het omzetverlies mocht uitgaan van de aangifte omzetbelasting. Uitgaande van de in artikel 2.1.a1, eerste lid, van de TVL gegeven definitie van omzet hoeft geen rekening te worden gehouden met de
vooruitgefactureerde omzet. Het College heeft over het omzetbegrip in het kader van de TVL en over het moment van factureren al eerder uitspraken gedaan. Zie de uitspraken van het College van 26 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:270), 23 augustus 2022 (ECL:NL:CBB:2022:572) en 6 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:789).
8. Verder overweegt het College dat de regelgever in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten er bewust voor heeft gekozen om bij ondernemingen die aangifte omzetbelasting doen, uit te gaan van deze aangifte. Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat het volgen van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting geen onredelijk uitgangspunt is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5). De uitzondering die op dit uitgangspunt is gemaakt in artikel 2.1.2, zesde lid, van de TVL is bedoeld voor ondernemingen die niet over hun gehele omzet omzetbelasting betalen, waardoor mogelijk bepaalde omzet buiten beeld blijft. ECB Taleninstituut betaalt wel over haar gehele omzet omzetbelasting. Alleen omdat zij deel uitmaakt van een fiscale eenheid heeft de minister het zesde lid toegepast. Maar omdat er sprake is van een stand alone situatie is er geen verschil met de in het vijfde lid bedoelde situatie. Het past daarom goed binnen de voor de TVL gekozen systematiek om uit te gaan van de gegevens van de belastingdienst.
9. Het College concludeert dat wat ECB Taleninstituut in beroep heeft aangevoerd tegen de berekening van het omzetverlies niet slaagt.
10. Het College zal het beroep ongegrond verklaren.
11. Vanwege het onder 2 genoemde gebrek, zal het College bepalen dat het door ECB Taleninstituut betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan ECB Taleninstituut te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.
w.g. I.M. Ludwig w.g. M.B. van Zantvoort
Bijlage
Artikel 2.1.a1, eerste lid, van de TVL
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[...]
omzet: opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;
[...]
Artikel 2.1.1, tweede lid, onder a, van de TVL
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.1.2, vijfde en zesde lid, van de TVL
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002629&g=2022-06-30&z=2023-03-06).
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
Artikel 6:22 van de Awb
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:3 van de Awb
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.