ECLI:NL:CBB:2023:210

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
22/749
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen vaststellingsbesluit subsidie COVID-19

In deze zaak heeft de vennootschap B.V. beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij het bezwaar van de vennootschap tegen het vaststellingsbesluit van de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De minister had eerder de subsidie vastgesteld op € 0,- en het uitbetaalde voorschot van € 39.900,48 teruggevorderd, omdat de vennootschap niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De vennootschap stelde dat het bezwaarschrift verschoonbaar te laat was ingediend vanwege overstromingen en personeelstekorten, maar het College oordeelde dat deze omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakten. De vennootschap had de verantwoordelijkheid om tijdig een bezwaarschrift in te dienen en de minister had het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College kon de gronden van de vennootschap tegen het vaststellingsbesluit niet inhoudelijk beoordelen, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan op 25 april 2023 door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van griffier mr. I. Goud.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[de vennootschap] B.V., te [plaats] , (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. F.M.C. van Helmond),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. E.S.M. Slot).

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2021 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan de vennootschap verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) 2020 vastgesteld op € 0,- en het uitbetaalde voorschot van € 39.900,48 teruggevorderd.
Met het besluit van 13 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen het vaststellingsbesluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op zitting behandeld op 30 maart 2023, samen met de zaken 22/781 en 22/804. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de minister en
[naam] namens de vennootschap, bijgestaan door haar gemachtigde en
mr. M.M.M. Rooijen.

Overwegingen

Inleiding
1. Met het besluit van 30 november 2020 heeft de minister de vennootschap voor Q4 2020 een subsidie verleend van € 49.875,60 op grond van de TVL. Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de aan de vennootschap verleende subsidie voor Q4 2020 vastgesteld op € 0,- en het uitbetaalde voorschot van € 39.900,48 teruggevorderd, omdat de vennootschap niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
2. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen het vaststellingsbesluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en er geen reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Standpunt van de vennootschap
3. De vennootschap heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het bezwaarschrift verschoonbaar te laat heeft ingediend. Zij heeft aangevoerd dat [de vennootschap] en een zusteronderneming in juli 2021 zijn getroffen door overstromingen en dat zij zich in de weken en maanden na de overstromingen heeft beziggehouden met het schoonmaken en opknappen van de hotels. Door de overstromingen en de coronamaatregelen was het vooral van belang om de opgelopen achterstanden in te halen tijdens de zomer en in de periode dat de bezwaartermijn liep,. Ook had de vennootschap te maken met personeelstekorten. Door deze omstandigheden heeft zij niet eerder acht geslagen op de bezwaartermijnen. Verder zijn meerdere TVL-aanvragen gedaan en wist de bestuurder van de vennootschap door gebrek aan juridische kennis niet dat voor elk besluit opnieuw een bezwaarschrift ingediend moest worden. De vennootschap heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de coronapandemie maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij heeft hiervoor een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1440) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8077). Zij verzoekt het College om het belang van rechtsbescherming en materiële toegang tot de rechter mee te wegen.
Beoordeling door het College
4. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
5. Het vaststellingsbesluit is bekendgemaakt op 27 augustus 2021. De bezwaartermijn eindigde daarmee op 8 oktober 2021. Het bezwaarschrift van 5 november 2021 is buiten de bezwaartermijn ingediend. In geschil is of die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het College is met de minister van oordeel dat de door de vennootschap aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Die omstandigheden hebben zich, anders dan het geval was in de onder rechtsoverweging 3 genoemde uitspraken, ook al in een periode (ruim) voorafgaand aan het vaststellingsbesluit voorgedaan. Het is voorstelbaar dat de overstromingen, de gevolgen van de coronamaatregelen en personeelstekorten ervoor hebben gezorgd dat de vennootschap in de bezwaartermijn andere prioriteiten had, maar dit ontslaat de vennootschap niet van haar verantwoordelijkheid om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Dat de bestuurder van de vennootschap geen juridische kennis heeft, maakt verder niet dat niet bekend was of had kunnen zijn dat afzonderlijk een bezwaarschrift moest worden ingediend tegen het vaststellingsbesluit. Onder het vaststellingsbesluit staat namelijk duidelijk vermeld dat de vennootschap binnen zes weken een bezwaarschrift tegen dit besluit kan indienen als zij het niet eens is met het besluit. Bovendien mag van een professionele ondernemer worden verwacht dat hij passende maatregelen treft en zo nodig een derde inschakelt als hij zelf niet in staat is om tijdig een bezwaarschrift in te dienen namens de vennootschap.
6. De minister heeft de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dat de vennootschap vanwege de financiële gevolgen van het vaststellingsbesluit belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift, kan geen rol spelen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar (zie de uitspraak van 18 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:708).
7. Omdat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, kan het College de gronden van de vennootschap tegen het vaststellingsbesluit niet inhoudelijk beoordelen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. I. Goud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
w.g. I.M. Ludwig w.g. I. Goud