In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Oegandese nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag voor wijziging van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de overschrijding van de bezwaartermijn met enkele dagen verschoonbaar geacht, mede in het licht van de coronamaatregelen. De eiser had op 11 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 april 2020, terwijl de termijn op 5 mei 2020 verstreek. De staatssecretaris had de redenen voor de termijnoverschrijding, waaronder de coronamaatregelen en persoonlijke omstandigheden van de gemachtigde, niet verschoonbaar geacht. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen en de digitalisering van het kantoor van de gemachtigde, voldoende reden gaven om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe termijn te gunnen voor het indienen van nadere gronden van bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,--.