8.3Een verzoek tot locatiewijziging is een verzoek tot ontheffing van artikel 62, eerste lid van het Besluit SDE. De verlening van ontheffing betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de minister op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, de betrokken belangen moet afwegen. Uit het eerder aangehaalde memo volgt dat het beleid van de minister is om een verzoek tot locatiewijziging na de realisatie van de productie-installatie alleen toe te staan indien de locatiewijziging voor ingebruikname van de productie-installatie niet was te voorzien. Het intrekkingsbesluit is genomen in overeenstemming met dit beleid en toepassing van het beleid is, behalve op het eerder beoordeelde punt van de karakterisering van het verzoek, niet bestreden. Zoals de minister terecht aangeeft en zoals volgt uit de feiten, heeft [naam 1] voorzien dat zij de productie-installatie niet op het adres [adres 1] zou realiseren. Zij was immers van meet af aan voornemens op het adres [adres 2] een gebouw met de productie-installatie te realiseren. De minister heeft het verzoek om locatiewijziging dan ook terecht afgewezen.
9. Verder stelt [naam 1] zich op het standpunt dat de minister het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door een subsidie te verlenen op basis van een inconsistente aanvraag. Hierdoor was [naam 1] in de veronderstelling dat de aanvraag duidelijk was en voldeed aan de wettelijke vereisten. De minister heeft hiermee het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat [naam 1] een subsidie zou ontvangen.
10. De minister betwist dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Er is geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen als [naam 1] de relevante feiten en omstandigheden onjuist of onvolledig heeft weergegeven. De minister heeft, als blijkt dat hij verkeerd is geïnformeerd, het recht de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken.
11. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat [naam 1] aannemelijk maakt dat van de zijde van de minister toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe de minister in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Hiervoor heeft het College overwogen dat [naam 1] bewust onjuiste gegevens over de locatie van de productie-installatie heeft verstrekt bij de aanvraag en dat de minister zonder nader onderzoek, waartoe hij niet gehouden is, uit de aanvraag niet kon afleiden dat het opgegeven adres niet het beoogde adres was en wat dat beoogde adres dan wel was. Onder deze omstandigheden kon en mocht [naam 1] uit het verleningsbesluit niet afleiden dat de minister de subsidie verleende voor [adres 2] . Voor zover [naam 1] beoogt te betogen dat uit de verlening kon worden afgeleid dat haar, ongeacht de onjuistheid van het adres, een subsidie toekwam, geldt dat noch het verleningsbesluit, noch het aanvraagformulier of het Besluit SDE daar aanleiding toe geeft. Het adres van de beoogde locatie is juist van groot belang bij de beoordeling van een aanvraag (onder andere in verband met de noodzaak van een omgevingsvergunning) en de vaststelling van de subsidie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel
12. [naam 1] betoogt dat de minister met de intrekking van de subsidie heeft gehandeld in strijd met het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. [naam 1] heeft onomkeerbare investeringen gedaan in de veronderstelling een subsidie te ontvangen. Doordat de minister de subsidie heeft ingetrokken, leidt [naam 1] aanzienlijke financiële schade. Dit terwijl de [naam 1] wel duurzame energie opwekt en dus voldoet aan de doelstellingen van het Besluit SDE. De minister dient volgens [naam 1] terughoudend gebruik te maken van de mogelijkheid tot intrekking van een subsidie. De minister had daarom de subsidie niet dienen in te trekken, althans het intrekkingsbesluit is onevenredig in verhouding tot de doelstellingen van het Besluit SDE.