ECLI:NL:CBB:2023:151

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/1110
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp door minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag voor een warmtepomp. De appellant had de subsidie aangevraagd voor een warmtepomp die geïnstalleerd zou worden in een woning die hij verhuurt. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de warmtepomp al was aangeschaft voordat de subsidieaanvraag was ingediend, wat in strijd is met de voorwaarden voor de subsidie. De minister stelde dat de aanvraag betrekking had op een zakelijke aanvraag, waarvoor andere voorwaarden gelden dan voor particuliere aanvragen. De appellant was van mening dat hij als particuliere aanvrager moest worden aangemerkt en dat hij niet op de hoogte was van de zakelijke voorwaarden. Het College heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van de subsidie. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van een subsidieaanvraag voordat kosten worden gemaakt, en dat de voorwaarden voor zakelijke aanvragen strenger zijn. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/1110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink)

Procesverloop

Met het besluit van 28 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van appellant om Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in het kader van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor de categorie Warmtepomp afgewezen.
Met het besluit van 13 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2023. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Op 24 januari 2022 heeft appellant een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp. Op het aanvraagformulier staat dat de subsidie wordt aangevraagd voor een warmtepomp in een woning die bestemd is voor verhuur aan derden. Op het aanvraagformulier heeft appellant als aankoopdatum en installatiedatum 24 november 2021 ingevuld.
1.2
De minister heeft de aanvraag van appellant afgewezen. Volgens de minister heeft de aanvraag van appellant betrekking op een warmtepomp voor woningen die appellant gaat verhuren. Dit betekent dat er sprake is van een zakelijke aanvraag en daarvoor gelden andere voorwaarden dan voor een aanvraag voor een warmtepomp in de eigen woning. Uit artikel 10, tweede lid, en artikel 22, eerste lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) volgt dat in het geval van een zakelijke aanvraag de koopovereenkomst voor de warmtepomp nog niet mag zijn aangegaan voordat de aanvraag is ingediend. Aan deze voorwaarde is niet voldaan en daarom heeft de minister de aanvraag afgewezen.
2. Appellant is het daarmee niet eens. Hij voert in beroep aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij een particuliere aanvrager was en dus niet zou worden aangemerkt als zakelijke aanvrager. Appellant heeft uit de informatie op het internet waarnaar de minister verwijst niet kunnen opmaken dat hij niet als particuliere aanvrager zou worden aangemerkt.
3.1
Aan de orde is of de minister de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
3.2
Artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt – heel kort gezegd – dat steunmaatregelen van lidstaten onverenigbaar zijn met de interne markt. In Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (de algemene groepsvrijstellingsverordening) worden bepaalde categorieën steun verenigbaar verklaard met de interne markt. Daarbij gaat het onder meer om investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41 van die verordening). Wel bepaalt artikel 6, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat die verordening slechts van toepassing is op steun die een stimulerend effect heeft. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend (artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening).
3.3
Om voor ISDE-subsidie in aanmerking te komen is de regel dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten wordt overgegaan. Dit volgt uit artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit, waarin dwingend is voorgeschreven dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om subsidie als niet voldaan wordt aan het vereiste van het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. Aan dat vereiste wordt niet voldaan als al een verplichting is aangegaan voordat de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend (zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:930 en 29 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:779). Deze regel volgt ook uit artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, waarin is bepaald dat kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen.
3.4
De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering die bestemd is voor de productie van duurzame energie ten behoeve de aanschaf van – kort gezegd – een warmtepomp, zo volgt uit artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling. Die subsidie bevat mogelijk staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner (artikel 4.5.14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling). Die subsidie bevat geen staatsteun, indien deze subsidie verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner (artikel 4.5.14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling).
3.5
Appellant heeft in de subsidieaanvraag verklaard dat de warmtepomp is geïnstalleerd in een woning die hij verhuurt. Hieruit volgt dat de subsidie dus niet wordt verstrekt aan een eigenaar-bewoner (vergelijk de uitspraak van het College van 29 november 2022). Dit betekent dat de subsidie mogelijk staatsteun bevat en het hiervoor onder 3.3 weergegeven kader van toepassing is op de aanvraag. Omdat appellant de warmtepomp al had aangeschaft voordat hij de subsidieaanvraag had ingediend, moest de minister die aanvraag afwijzen. Niet is gebleken dat de minister met informatie op zijn website appellant op het verkeerde been heeft gezet of anderszins onjuist heeft voorgelicht over de ter zake geldende voorwaarden.
4. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. T. Kuiper