Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant,
de minister voor Klimaat en Energie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
21 april 2020 aan [naam] een subsidie verleend van € 3.600,-. Bij het vaststellingsbesluit heeft de minister naar aanleiding van de vaststellingsaanvraag van appellant van
3 december 2020 de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht op nihil vastgesteld. De reden daarvoor is dat [naam] in de subsidieaanvraag als verwachte aankoopdatum 1 april 2020 heeft opgegeven en de minister bij de beoordeling van de vaststellingsaanvraag heeft geconstateerd dat [naam] al op
13 december 2019 aankoopverplichtingen voor de twee waterpompen was aangegaan. Als de minister op het moment van indiening van de subsidieaanvraag op 18 maart 2020 had geweten dat [naam] al een verplichting tot aankoop van de warmtepompen was aangegaan, dan zou hij geen subsidie hebben verleend. In dat geval is namelijk niet voldaan aan het vereiste van het stimulerend effect (artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit)) en aan de bepaling dat voorafgaand aan de aanvraag gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen (artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit).