ECLI:NL:CBB:2023:150

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/134
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepompen door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag voor de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag betrof de aanschaf van twee warmtepompen voor panden die de appellant verhuurt. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de warmtepompen al waren aangeschaft voordat de subsidieaanvraag was ingediend, wat in strijd is met de voorwaarden van de subsidieregeling. De minister stelde dat de aanvraag betrekking had op een zakelijke aanvraag, waarvoor andere voorwaarden gelden dan voor een aanvraag voor een warmtepomp in de eigen woning. De appellant voerde aan dat de subsidieregeling een stimulerend effect had op zijn beslissing om de warmtepompen aan te schaffen, maar het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Met het besluit van 25 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van appellant om Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in het kader van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor de categorie Warmtepomp afgewezen.
Met het besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2023. Aan de zitting hebben appellant en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Op 8 september 2021 heeft appellant een subsidieaanvraag ingediend voor twee warmtepompen. Op het aanvraagformulier staat dat de subsidie wordt aangevraagd voor warmtepompen in een woning die bestemd is voor verhuur aan derden. Op het aanvraagformulier heeft appellant als aankoopdatum 23 april 2021 ingevuld en als installatiedatum 28 april 2021.
1.2
De minister heeft de aanvraag van appellant afgewezen. Volgens de minister heeft de aanvraag van appellant betrekking op warmtepompen voor een woning die appellant gaat verhuren. Dit betekent dat er sprake is van een zakelijke aanvraag en daarvoor gelden andere voorwaarden dan voor een aanvraag voor een warmtepomp in de eigen woning. Uit artikel 10, tweede lid, en artikel 22, eerste lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) volgt dat in het geval van een zakelijke aanvraag de koopovereenkomst voor de warmtepompen nog niet mag zijn aangegaan voordat de aanvraag is ingediend. Aan deze voorwaarde is niet voldaan en daarom heeft de minister de aanvraag afgewezen.
2. Appellant is het daarmee niet eens. Hij voert aan dat hij in twee door hem verhuurde panden geisers heeft vervangen door warmtepompen. Als de subsidieregeling er niet was geweest, zou hij de warmtepompen niet hebben aangeschaft maar zou hij de oude geisers hebben laten repareren of vervangen door nieuwe geisers. De subsidieregeling heeft dan ook een stimulerend effect gehad op de aanschaf van de warmtepompen.
3.1
Aan de orde is of de minister de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
3.2
Artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt – heel kort gezegd – dat steunmaatregelen van lidstaten onverenigbaar zijn met de interne markt. In Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (de algemene groepsvrijstellingsverordening) worden bepaalde categorieën steun verenigbaar verklaard met de interne markt. Daarbij gaat het onder meer om investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41 van die verordening). Wel bepaalt artikel 6, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat die verordening slechts van toepassing is op steun die een stimulerend effect heeft. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend (artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening).
3.3
Om voor ISDE-subsidie in aanmerking te komen is de regel dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten wordt overgegaan. Dit volgt uit artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit, waarin dwingend is voorgeschreven dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om subsidie als niet voldaan wordt aan het vereiste van het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. Aan dat vereiste wordt niet voldaan als al een verplichting is aangegaan voordat de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend (zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:930 en 29 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:779). Deze regel volgt ook uit artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, waarin is bepaald dat kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen.
3.4
De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering die bestemd is voor de productie van duurzame energie ten behoeve de aanschaf van – kort gezegd – een warmtepomp, zo volgt uit artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling. Die subsidie bevat mogelijk staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner (artikel 4.5.14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling). Die subsidie bevat geen staatsteun, indien deze subsidie verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner (artikel 4.5.14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling).
3.5
Appellant heeft in de subsidieaanvraag verklaard dat de warmtepompen zijn geïnstalleerd in panden die hij verhuurt. Hieruit volgt dat de subsidie dus niet wordt verstrekt aan een eigenaar-bewoner (vergelijk de uitspraak van het College van
29 november 2022). Dit betekent dat de subsidie mogelijk staatsteun bevat en het hiervoor onder 3.3 weergegeven kader van toepassing is op de aanvraag. Omdat appellant de warmtepompen al had aangeschaft voordat hij de subsidieaanvraag had ingediend, moest de minister die aanvraag afwijzen.
4. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
A. Venekamp T. Kuiper