In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, die een eenmanszaak exploiteert, en de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). De subsidie was aanvankelijk vastgesteld op € 23.389,49, maar werd later ingetrokken door de minister, omdat de appellant niet zou voldoen aan de voorwaarden van de regeling. De minister stelde dat de appellant niet als startende ondernemer kon worden aangemerkt, omdat zijn eenmanszaak al in 2011 was ingeschreven in het handelsregister, terwijl de SVL specifiek gericht is op ondernemers die tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 voor het eerst zijn ingeschreven.
De appellant voerde aan dat hij zijn activiteiten had gewijzigd en dat hij op basis van zijn nieuwe inschrijving als restaurant op 3 december 2019, onder de doelgroep van de SVL viel. Het College oordeelde dat de minister de subsidie ten onrechte had ingetrokken. Het College stelde vast dat het vaststellingsbesluit niet kennelijk onjuist was en dat de appellant niet had kunnen weten dat zijn aanvraag ten onrechte was goedgekeurd vanwege een technische fout in het systeem van de minister. Het College vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke subsidieaanvraag, waarbij het de minister opdroeg het betaalde griffierecht aan de appellant te vergoeden.