ECLI:NL:CBB:2023:134
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 maart 2023, zaaknummer 22/552, is het beroep van appellante, een advocatenkantoor, ongegrond verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat appellante niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De minister baseerde zijn beslissing op de aangifte omzetbelasting van appellante, die in de referentieperiode (Q1 2019) en de subsidieperiode (Q1 2021) telkens € 0,- als omzet had opgegeven.
Het College oordeelde dat de keuze van de regelgever om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet niet onredelijk is. Appellante had aangevoerd dat haar omzetverlies op basis van gedeclareerde uren voor het kwartaal moest worden berekend, maar het College stelde vast dat de wetgeving dit niet toestaat. De appellante had in eerdere aanvragen, zoals voor Q4 2020, mogelijk een andere behandeling gekregen, maar het College benadrukte dat de minister niet verplicht is om eerdere fouten te herhalen. De uitspraak bevestigt dat de regelgeving rondom de TVL strikt moet worden nageleefd en dat de administratieve lasten en uitvoerbaarheid voorop staan.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor ondernemers om zich aan de geldende regels te houden bij het aanvragen van subsidies. Het College heeft de beslissing van de minister bevestigd en het beroep van appellante verworpen.