In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [naam 1] B.V. tegen een aanwijzing van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). De aanwijzing was opgelegd vanwege overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank Rotterdam had eerder op 9 april 2021 een uitspraak gedaan waarin de aanwijzing in stand werd gelaten. Het College oordeelde dat de aanwijzing niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. DNB had geconstateerd dat [naam 1] niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen voor identificatie van haar cliënten en dat er ernstige overtredingen waren van de kernbepalingen van de wet- en regelgeving die bedoeld zijn ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. Het College concludeerde dat DNB terecht gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om een aanwijzing op te leggen, gezien de ernst van de overtredingen en het belang van handhaving. Het hoger beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.