ECLI:NL:CBB:2022:9

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
21/91
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag certificaat van bediening marifoon na verstrijken wettelijke termijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2020, waarin zijn aanvraag voor een certificaat van bediening voor een marifoon werd afgewezen. Appellant had op 9 oktober 2019 een aanvraag ingediend, maar de aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat hij het certificaat niet binnen de wettelijke termijn van vijf jaar na het behalen van zijn marifoonexamen had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat appellant pas 19 jaar na het behalen van het examen om het certificaat vroeg, en vond geen reden om de wettelijke termijn buiten toepassing te laten.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte niet had gekeken naar de positieve uitslag van zijn marifoonexamen en dat hij niet was geïnformeerd over de noodzaak om het certificaat aan te vragen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. Het College stelde vast dat de regelgeving vereist dat een aanvraag voor een certificaat van bediening uiterlijk vijf jaar na het behalen van het examen moet worden ingediend. Aangezien appellant dit niet had gedaan, was zijn verzoek te laat ingediend. Het College oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen mogelijkheid was om van deze termijn af te wijken.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het College, bestaande uit drie rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 januari 2022, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/91

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2022 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] , appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2020, kenmerk ROT 20/157, in het geding tussen

appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Agentschap Telecom)

(gemachtigden: mr. E. Hofman en mr. R.B. Lussing),
verweerder.

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 15 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:11598).
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2. Appellant heeft op 9 oktober 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor afgifte van een certificaat van bediening (basiscertificaat marifonie), voor het gebruik van een marifoon. Appellant heeft daarbij het bewijs overgelegd dat hij het marifoonexamen op 27 mei 2000 met goed gevolg heeft afgelegd.
3. Bij primair besluit van 14 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Bij besluit van 6 december 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het bezwaar van appellant inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard. Reden daarvoor was dat appellant het certificaat van bediening niet heeft aangevraagd binnen de wettelijke termijn van vijf jaar nadat hij het examen met goed gevolg heeft afgelegd.

Uitspraak van de rechtbank

4. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant pas 19 jaar na het behalen van het marifoonexamen heeft gevraagd om het certificaat van bediening. De rechtbank heeft geen reden gevonden om de wettelijke termijn van vijf jaar buiten toepassing te laten.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gekeken naar de positieve uitslag van het marifoonexamen. Ook stelt hij dat op het bewijs van de uitslag niet is vermeld dat het certificaat van bediening nog moest worden aangevraagd. Bovendien was er ook geen aanvraagformulier bijgevoegd, hoewel dat was vermeld op het bewijs van de uitslag. Voor zover de rechtbank in navolging van verweerder overwegingen heeft gewijd aan de meld- en registratieplicht van de marifoon, heeft appellant betoogd dat verweerder dit niet eerder heeft ingebracht en dat het ook onjuist is. Appellant heeft erop gewezen dat hij door de weigering van het certificaat van bediening sinds 1 oktober 2019 niet meer zijn beroep als schipper op een rondvaartboot heeft kunnen uitoefenen.
6.
Het College stelt vast dat degene die een marifoon bedient, moet beschikken over een certificaat van bediening. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015, dat een uitwerking vormt van artikel 4, eerste lid, van het Frequentiebesluit 2013, dat op zijn beurt is gebaseerd op artikel 3.9 van de Telecommunicatiewet.
7. Om een certificaat van bediening te verkrijgen, moet eerst een examen voor het basiscertificaat marifonie met goed gevolg worden afgelegd. Dat examen wordt afgenomen door een van de examinerende instellingen die de minister daartoe heeft aangewezen, op grond van artikel 19, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008. In dit geval heeft appellant het examen afgelegd bij de Stichting vaarbewijs- en marifoonexamens (Vamex). Appellant heeft het examen met goed gevolg afgelegd. De rechtbank heeft dit – anders dan appellant heeft gesteld – niet over het hoofd gezien.
8. Het bewijs dat appellant het bovengenoemde examen heeft behaald, is echter geen certificaat van bediening. De examinerende instelling is namelijk niet bevoegd om een certificaat af te geven. Alleen de minister is daartoe bevoegd, op grond van artikel 13, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008.
9. Zoals verweerder en de rechtbank hebben vastgesteld, moet een verzoek aan de minister om een certificaat van bediening af te geven worden ingediend uiterlijk vijf jaar na het met goed gevolg afleggen van het examen. In dit geval is het verzoek te laat ingediend.
10. Dat het bewijs dat een examen met goed gevolg is afgelegd, niet hetzelfde is als het certificaat van bediening, gold – anders dan appellant heeft gesuggereerd – ook al ten tijde van het afleggen van zijn examen. In artikel 2 van de destijds geldende Examenregeling frequentiegebruik (Stcrt. 1998, 230, blz. 6) was, kort gezegd, vermeld dat voor het verkrijgen van een certificaat van bediening vereist was dat de kandidaat met goed gevolg een examen heeft afgelegd. Nadat het examen met goed gevolg was afgelegd, kon een verzoek worden ingediend bij het examensecretariaat van de Rijksdienst voor Radiocommunicatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zo volgt uit artikel 28 van de destijds geldende Examenregeling frequentiegebruik. Ook toen gold een termijn van vijf jaar.
11. Dat Vamex appellant hierover niet heeft geïnformeerd, zoals hij heeft betoogd, volgt het College niet. Op het bewijs dat appellant het examen heeft gehaald, is vermeld dat hij aanvraagformulieren zal ontvangen ter verkrijging van het basiscertificaat marifonie. Dat had voor appellant in ieder geval reden moeten zijn om navraag te doen.
12. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant binnen vijf jaar een certificaat had moeten aanvragen en dat de regelgeving geen mogelijkheid biedt om hiervan af te wijken. De overwegingen van de rechtbank over de jaarlijkse registratie kunnen onbesproken blijven omdat die voor de beoordeling van het geschilpunt niet van belang zijn.
13. Het hoger beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. T. Pavićević en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen