ECLI:NL:RBROT:2020:11598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
ROT 20/157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag basiscertificaat marifonie wegens termijnoverschrijding en onjuiste toepassing van de Awb

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De eiser had op 9 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een basiscertificaat marifonie, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat deze niet binnen vijf jaar na het behalen van het examen was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Examenregeling 2008, die de termijn van vijf jaar voorschrijft, niet in strijd is met hogere wet- of regelgeving. De eiser voerde aan dat de regeling niet op hem van toepassing was, omdat hij het examen al in 2000 had behaald, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de eiser verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de exameninstantie geen rol speelde in deze verantwoordelijkheid.

De rechtbank constateerde echter dat de verweerder een onjuiste toepassing had gegeven aan artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In plaats van de aanvraag buiten behandeling te stellen, had de aanvraag afgewezen moeten worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en wees de aanvraag af. De rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 december 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder,

gemachtigden: mr. R.A. Valk en mr. R.B. Lussing.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een basiscertificaat marifonie niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 6 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser met verbetering van gronden ongegrond verklaard.
Het door eiser tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar van 6 januari 2020 is door verweerder met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift.
Eiser heeft bij brief van 20 januari 2020 zijn beroep nader toegelicht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Eiser is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 27 mei 2000 het examen Marifoon (Basiscertificaat Marifonie) met goed gevolg afgelegd. Op 9 oktober 2019 heeft eiser verzocht om afgifte van het basiscertificaat marifonie. Omdat de aanvraag niet binnen vijf jaar na het met goed gevolg afleggen van het examen is ingediend, heeft verweerder de aanvraag bij het primaire besluit niet in behandeling genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser met verbetering van gronden ongegrond verklaard. In plaats van de aanvraag buiten behandeling te stellen, had de aanvraag namelijk afgewezen moeten worden.
2. Eiser voert aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Daartoe betoogt hij dat de regeling waarop verweerder zich baseert bij de afwijzing niet op hem van toepassing is. Deze regeling is immers in 2008 in werking getreden, terwijl het examen al in 2000 is behaald. Daarnaast heeft de exameninstantie niet aangegeven dat binnen vijf jaar na het behalen van het examen een bedieningscertificaat moet worden aangevraagd en heeft eiser het aanvraagformulier daarvoor nooit ontvangen. Verweerder is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan, aldus eiser. Voor zover verweerder betoogt dat de regeling is vastgesteld om de aansluiting van kennis en praktijk te waarborgen, betoogt eiser dat dit enkel opgaat als periodiek een herexamen zou moeten worden afgelegd, hetgeen niet het geval is. Verder is de gestelde termijn in strijd met Europese regels.
3.1.
Degene die een radiozendapparaat bedient ten behoeve van maritiem mobiele communicatie dient op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015 te beschikken over een certificaat van bediening.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008 (hierna: Examenregeling 2008) wordt op verzoek een basiscertificaat marifonie verleend indien is vastgesteld dat een kandidaat met goed gevolg het examen voor het basiscertificaat marifonie heeft afgelegd.
Op grond van het vierde lid, wordt het verzoek als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf jaar na het met goed gevolg afleggen van het examen ingediend.
3.2.
De Examenregeling 2008 is een algemeen verbindend voorschrift waartegen geen beroep open staat. Wel zou de Examenregeling 2008 buiten toepassing kunnen worden gelaten als de beroepsgronden aanleiding geven voor het oordeel dat de Examenregeling 2008 in strijd is met hogere wet- of regelgeving of algemene rechtsbeginselen. De stelling van eiser dat de gestelde termijn in strijd is met Europese regels, heeft hij niet onderbouwd en de rechtbank is met Europese regels van die strekking niet bekend. Het betoog van eiser dat de gestelde termijn alleen zinvol is bij een periodiek herexamen, vat de rechtbank op als een beroep op strijd met het motiveringsbeginsel. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452 kan enkele strijd met het motiveringsbeginsel niet leiden tot het buiten toepassing laten van een algemeen verbindend voorschrift. Daarvoor zou alleen aanleiding kunnen bestaan als de gebrekkige motivering het onmogelijk maakt om vast te stellen of sprake is van strijd met hoger recht, algemene rechtsbeginselen en (materiële) algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die situatie doet zich hier niet voor.
Overigens heeft verweerder ter zitting ter motivering van de gestelde termijn erop gewezen dat gebruikers van maritieme radioapparatuur jaarlijks een vast bedrag dienen te betalen voor hun registratie. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat alleen die personen die daadwerkelijk gebruik maken van de apparatuur zich jaarlijks zullen registreren. Op die wijze bestaat er een objectief aanknopingspunt om aan te nemen dat personen die een basiscertificaat marifonie hebben verkregen en zich jaarlijks laten registreren, de verkregen kennis in praktijk blijven brengen. Doordat eiser eerst 19 jaar na het behalen van het examen onderhavige aanvraag heeft ingediend en de jaarlijkse registratie dus niet heeft plaatsgevonden, bestaat dat objectieve aanknopingspunt bij eiser niet.
3.3.
Het betoog van eiser dat de termijn van vijf jaar waarbinnen een aanvraag moet worden ingediend op voorhand niet op hem van toepassing is, slaagt niet. Nu bij de inwerkingtreding van de Examenregeling 2008 geen overgangsrecht is opgenomen, was deze regeling direct van toepassing op aanvragen die na de inwerkingtreding zijn ingediend. Maar overigens gold onder de Examenregeling frequentiegebruik zoals deze gold tot aan de inwerkingtreding van de Examenregeling 2008, ook al een termijn van vijf jaar waarbinnen een certificaat moest worden aangevraagd. Dit betekent dat eiser ook op grond van de in 2000 geldende regelgeving binnen vijf jaar een certificaat had moeten aanvragen. De regeling voorziet niet in een mogelijkheid hiervan af te wijken. Overigens stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser een eigen verantwoordelijkheid had om de aanvraag tijdig in te dienen. Dat de exameninstantie niet zou hebben vermeld dat binnen vijf jaar een bedieningscertificaat moet worden aangevraagd en dat eiser de aanvraagformulieren daarvoor niet heeft ontvangen, is een kwestie tussen eiser en de exameninstantie en doet aan eisers verantwoordelijkheid niet af.
3. De rechtbank overweegt tot slot ambtshalve dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Nu verweerder in bezwaar heeft geconcludeerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, had verweerder het primaire besluit moeten herroepen en de aanvraag moeten afwijzen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3300). Hoewel niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld, zal de rechtbank dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 Awb passeren nu het gaat om de schending van een voorschrift waarvan de naleving van openbare orde wordt geacht. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen, de aanvraag afwijzen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
4. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en wijst de aanvraag af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt (€ 178,-).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 december 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.