ECLI:NL:CBB:2022:83

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
20/825
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag varkenshouderij op basis van niet voldoen aan vergunningseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, een varkenshouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de vereisten van de regeling. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de gebruikte huisvestingssystemen niet voldeden aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) en dat de varkenshouderij op het moment van de aanvraag niet in werking was volgens de verleende vergunning.

De appellant voerde aan dat hij wel over de vereiste milieuvergunning beschikte, maar niet over de benodigde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw). Deze vergunning was aangevraagd, maar nog niet verleend vanwege een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis voor stikstofuitstotende activiteiten toestond. Het College oordeelde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor subsidie, omdat de voorwaarden van de regeling niet onredelijk waren en niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Het College concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidieverlening en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De uitspraak benadrukt de beslissingsruimte van de minister bij het vaststellen van subsidieregelingen en de noodzaak voor varkenshouders om te voldoen aan alle vergunningseisen om in aanmerking te komen voor subsidies. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/825

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: J.A. Rietveld),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W. Schilperoort en drs. D. van Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Namens appellant zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde van appellant. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellant heeft een varkenshouderij. Hij heeft op grond van de Regeling een aanvraag gedaan voor subsidie voor de onomkeerbare sluiting van zijn bedrijf.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de op de varkenshouderijlocatie gebruikte huisvestingssystemen niet voldoen aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) die gelden tot 1 januari 2020. Daar komt bij dat de varkenshouderij op 31 december 2019 niet in werking was overeenkomstig de verleende revisievergunning van 26 september 2000 en de in 2019 gedane melding Activiteitenbesluit. Daarmee heeft appellant niet voldaan aan de voorwaarden voor subsidieverlening.
2. Appellant voert aan dat hij beschikt over de vereiste milieuvergunning, maar nog niet over de vereiste vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw). Deze vergunning heeft hij aangevraagd, maar is nog niet verleend vanwege de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als toestemmingsbasis voor activiteiten die stikstof uitstoten. Appellant voert aan dat sprake is van overmacht. Hij heeft al veel kosten moeten maken om aan de huidige regelgeving te voldoen, maar zonder geldige Nbw-vergunning is het niet verstandig om investeringen te doen.
3. Verweerder voert aan dat appellant niet in aanmerking komt voor een subsidie. Bij de aanvraag en in bezwaar is bij de Omgevingsdienst De Vallei gecontroleerd of de stallen van appellant per 1 januari 2020 in overeenstemming zijn met het Beh en dat is volgens de omgevingsdienst niet het geval. Appellant voldoet dus niet aan de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. Wat betreft het uitblijven van de Nbw-vergunning voert verweerder aan dat het volgens de omgevingsdienst gaat om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Verweerder betreurt het dat deze vergunning niet kan worden verleend, maar is van mening dat deze omstandigheden tot de risicosfeer van appellant horen. Om die reden kan appellant niet aan de Regeling deelnemen.
4.1
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling kan de minister een varkenshouder op aanvraag subsidie verstrekken voor de onomkeerbare sluiting van een varkenshouderijlocatie indien de geurscore van die locatie meer bedraagt dan 0,4 en voor zover die locatie is gelegen binnen een concentratiegebied.
4.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wordt de aanvraag van de varkenshouder afgewezen indien de omgevingsvergunning milieu of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, of de op de varkenshouderijlocatie gebruikte huisvestingssystemen niet voldoet respectievelijk niet voldoen aan de vereisten van het Beh die gelden tot 1 januari 2020.
4.3
Op grond van artikel 12 van de Regeling stelt de minister het bevoegd gezag in kennis dat van de betreffende aanvrager een aanvraag op grond van deze regeling is ontvangen.
5.1
Het College stelt vast dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. In een brief van 23 juli 2020 heeft de Omgevingsdienst De Vallei verweerder bericht dat bij een controle op 7 april 2020 is vastgesteld dat appellant geen luchtwasser heeft geïnstalleerd, waardoor de huisvestingssystemen op de varkenshouderij niet voldoen aan de vereisten van het Beh. Appellant heeft dit ook niet betwist.
5.2
Appellant voert aan dat hij tot de doelgroep van de Regeling behoort, maar niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening kan voldoen omdat hij door de uitspraak van de Afdeling over het PAS geen vergunning krijgt voor het installeren van een luchtwasser. Het College vat deze beroepsgrond op als een verzoek om in dit geval artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling buiten toepassing te laten. Dit betreft een zogenoemde exceptieve toetsing van de Regeling. Deze vorm van toetsing houdt kort gezegd in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Het College verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 16 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:993, en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.
5.3
Het College stelt bij de beoordeling van deze beroepsgrond voorop dat verweerder bij het opstellen van een subsidieregeling als deze veel beslissingsruimte heeft. De Regeling is het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om voor een bepaalde groep varkenshouders subsidie te verlenen. Verweerder ontleent de bevoegdheid tot het vaststellen van de Regeling aan de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (Kaderwet). Zoals het College in de uitspraak van 16 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:993) heeft overwogen, past de vaststelling van de Regeling binnen de uit de Kaderwet voortvloeiende ruime beslissingsruimte van verweerder bij het vaststellen van subsidieregelingen. Het doel van de Regeling is het op korte termijn verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Het betreft een subsidieregeling waaraan op basis van vrijwilligheid kan worden deelgenomen. Met de afwijzingsgrond, die in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is neergelegd, wordt voorkomen dat verweerder subsidie verleent aan een varkenshouder die niet beschikt over alle benodigde vergunningen voor het exploiteren van een varkenshouderij. Deze voorwaarde acht het College op zichzelf niet onredelijk en niet in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
5.4
Het College acht de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling in het specifieke geval van appellant evenmin in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij aanvankelijk had geopteerd voor de stoppersregeling van het Actieplan Ammoniak Veehouderij. Deze regeling gold tot 1 januari 2020 en maakte het mogelijk dat varkenshouders, die van plan waren hun bedrijf te beëindigen, geen bedrijfsaanpassingen hoefden te doen om hun bedrijf in overeenstemming te brengen met de vereisten van het Beh. Daarbij gold als voorwaarde dat de varkenshouders met andere maatregelen een even grote emissiereductie zouden realiseren als wanneer zij zouden voldoen aan de emissiereductie-eisen van het Beh. Appellant heeft daardoor zijn bedrijf kunnen voortzetten zonder dat hij een luchtwasser hoefde te installeren. Vervolgens heeft appellant besloten om de varkenshouderij na afloop van de stoppersregeling toch voort te zetten. Dat toen geen vergunning meer aan hem kon worden verleend voor het installeren van een luchtwasser vanwege de uitspraak van de Afdeling over het PAS valt binnen de risicosfeer van appellant en betekent naar het oordeel van het College niet dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling in het geval van appellant buiten toepassing moet worden gelaten.
5.5
Ter zitting heeft appellant ook nog een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de Regeling een individuele en buitensporige last op appellant legt en daarom in strijd is met artikel 1 van het EP. Dat appellant naar zijn zeggen een investering heeft gedaan in een luchtwasser die op korte termijn gesloopt moet worden, is daarvoor onvoldoende.
6. Uit het voorgaande volgt dat het betoog van appellant niet slaagt. Verweerder heeft de aanvraag van appellant om subsidie op grond van de Regeling terecht afgewezen.
7. Het beroep van appellant is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. H.O. Kerkmeester en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.