ECLI:NL:CBB:2022:783
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Pavićević
- Rechtspraak.nl
Weigering subsidie op grond van de TVL-regeling voor nieuw gestarte onderneming zonder inschrijving voor 15 maart 2020
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 december 2022, met zaaknummers 21/1398 en 22/802, werd de aanvraag van appellant voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De verweerder, de minister van Economische Zaken en Klimaat, had appellant aangemerkt als een nieuw gestarte onderneming, omdat zijn inschrijving in het handelsregister pas na de peildatum van 15 maart 2020 had plaatsgevonden. Appellant stelde dat zijn onderneming een voortzetting was van een bestaande maatschap, maar het College oordeelde dat er geen sprake was van een voortzetting. De feiten wezen uit dat de onderneming van appellant op 1 januari 2020 was gestart, maar de inschrijving in het handelsregister vond pas op 17 juni 2020 plaats. Dit was in strijd met de voorwaarden van de TVL-regeling, die vereiste dat de onderneming op de peildatum ingeschreven moest zijn.
De appellant voerde aan dat hij recht had op de subsidie omdat zijn onderneming feitelijk al bestond voor de peildatum, maar het College oordeelde dat de juridische inschrijving in het handelsregister leidend was. De verweerder had terecht de aanvragen afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de vereisten van de regeling. Het College benadrukte dat de kenmerken van de onderneming waren gewijzigd door de splitsing van de maatschap in een eenmanszaak en een B.V., en dat de inschrijving in het handelsregister cruciaal was voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. De uitspraak concludeerde dat het beroep van appellant ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.