In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 november 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een vennootschap onder firma (VOF) en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante, een VOF die een recreatiebedrijf exploiteert, had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor de periode januari tot en met maart 2021. De minister had deze aanvraag afgewezen, omdat hij de appellante had aangemerkt als een voortzetting van een eerder eenmansbedrijf, dat al vóór de relevante periode was ingeschreven in het handelsregister.
De appellante betoogde dat zij een nieuw bedrijf was, met een nieuw KvK-nummer en BTW-nummer, en dat zij daarom recht had op de subsidie. Het College heeft echter geoordeeld dat de wijziging van de rechtsvorm van een eenmansbedrijf naar een vennootschap onder firma niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een nieuwe onderneming. De kenmerken van de onderneming, zoals handelsnaam, bedrijfsactiviteiten en vestigingsadres, bleven gelijk. Het College concludeerde dat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie, omdat de inschrijving van het voortgezette eenmansbedrijf in het handelsregister dateert van vóór de relevante periode.
Het College heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en de beslissing van de minister om de subsidie te weigeren bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdatum in het handelsregister en de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden, waarbij de focus ligt op het begrip 'startende MKB-onderneming'.