ECLI:NL:CBB:2022:743

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/1320
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 november 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een vennootschap onder firma (VOF) en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante, een VOF die een recreatiebedrijf exploiteert, had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor de periode januari tot en met maart 2021. De minister had deze aanvraag afgewezen, omdat hij de appellante had aangemerkt als een voortzetting van een eerder eenmansbedrijf, dat al vóór de relevante periode was ingeschreven in het handelsregister.

De appellante betoogde dat zij een nieuw bedrijf was, met een nieuw KvK-nummer en BTW-nummer, en dat zij daarom recht had op de subsidie. Het College heeft echter geoordeeld dat de wijziging van de rechtsvorm van een eenmansbedrijf naar een vennootschap onder firma niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een nieuwe onderneming. De kenmerken van de onderneming, zoals handelsnaam, bedrijfsactiviteiten en vestigingsadres, bleven gelijk. Het College concludeerde dat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie, omdat de inschrijving van het voortgezette eenmansbedrijf in het handelsregister dateert van vóór de relevante periode.

Het College heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en de beslissing van de minister om de subsidie te weigeren bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdatum in het handelsregister en de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden, waarbij de focus ligt op het begrip 'startende MKB-onderneming'.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

VOF [naam 1] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKBondernemingen COVID-19 (de SVL) voor de periode januari tot en met maart 2021.
Bij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend, waarin zij heeft vermeld dat zij niet op de zitting zal verschijnen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2022. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante heeft een recreatiebedrijf met onder meer groepsaccommodatie. Tot 1 januari 2020 werd de onderneming als eenmansbedrijf geleid door [naam 2] . Per 1 januari 2020 heeft hij het eenmansbedrijf ingebracht in de vennootschap onder firma die hij met [naam 3] is aangegaan. De wijziging is op 2 januari 2020 in het Handelsregister ingeschreven.
2. Verweerder heeft appellante aangemerkt als een voortzetting van het eenmansbedrijf. Om die reden komt appellante volgens verweerder niet in aanmerking voor subsidie op grond van de SVL. Appellante stelt echter dat zij een nieuw bedrijf is, met een nieuw KvK-nummer en een nieuw BTW-nummer. Om die reden heeft zij om subsidie op grond van de SVL gevraagd.
3. In artikel 1.1, eerste lid, van de SVL is bepaald dat onder ‘getroffen startende MKBonderneming’ wordt verstaan een MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.1.1, tweede en derde lid.
In artikel 2.1.1, eerste lid, van de SVL is bepaald dat de minister op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming verstrekt om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021. In het tweede lid, aanhef en onder c, is onder meer als eis voor verstrekking van de subsidie vermeld dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020.
4. Ter beoordeling staat of appellante moet worden aangemerkt als een voortzetting van het eenmansbedrijf en niet als een startende MKB-onderneming waarvoor de subsidie is bedoeld. Die bedoeling blijkt uit de Toelichting bij de SVL (Stcrt. 2021, 27418). Daarin staat op blz. 9:
“Doel is om ondernemers, die blijkens de inschrijving in het handelsregister, voor het eerst een eigen onderneming zijn gestart tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020, over voldoende liquide middelen te laten beschikken om vaste lasten te kunnen blijven betalen. (…)
Voor de vormgeving van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna: TVL), waarbij aanpassingen zijn doorgevoerd om recht te doen aan de specifieke situatie van startende ondernemers.”
In de artikelgewijze toelichting staat op blz. 19 over artikel 2.1.1 verder het volgende:
“Het moet ten eerste gaan om een MKB-onderneming waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 ligt (tweede lid, onderdeel c). Het moet immers om een startende MKB-ondernemer gaan. In het handelsregister is de datum opgenomen van eerste inschrijving van de betreffende onderneming. Indien het gaat om een voortzetting van een bestaande onderneming, die bijvoorbeeld door een rechtsvormwijziging een nieuw KvK-nummer toegekend heeft gekregen, dan is in het handelsregister de datum opgenomen van eerste inschrijving van de bestaande onderneming. Indien deze onderneming voor 1 oktober 2019 voor het eerst is ingeschreven, komt deze dus niet in aanmerking voor deze regeling, omdat het geen startende ondernemer betreft. Deze onderneming komt (indien voldaan is aan alle voorwaarden van de TVL), wel in aanmerking voor de TVL, ook als de rechtsvormwijziging na 15 maart 2020 heeft plaatsgehad. Uit het handelsregister blijkt namelijk dat het gaat om een voortzetting van een onderneming die voor 15 maart 2020 al bestond. Indien het een doorstart of een overname van een bestaande onderneming betreft, ligt dit anders. In dat geval is er sprake van een nieuwe onderneming en wordt bij de KvKregistratie de inschrijfdatum van de nieuwe onderneming opgenomen. Dat betekent dat bij een doorstart of overname de nieuwe onderneming, indien deze tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 is ingeschreven in het handelsregister, in aanmerking komt voor subsidie onder deze regeling (mits voldaan is aan alle overige voorwaarden voor subsidie). Dit is ook in lijn met de doelstellingen van de regeling, omdat er dan daadwerkelijk sprake is van een startende onderneming.”
5. Over de vraag of sprake is van een nieuwe onderneming, dan wel voortzetting van een bestaande onderneming heeft het College diverse uitspraken gedaan. Weliswaar gingen die uitspraken over de toepassing van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID19 (TVL), maar zoals uit de Toelichting op de SVL blijkt, is bij de SVL zoveel mogelijk aangesloten bij de TVL. Om die reden is de motivering in die uitspraken over de TVL in dit geval van overeenkomstige toepassing. Uit twee uitspraken van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:138 en ECLI:NL:CBB:2022:139) volgt dat naar het oordeel van het College een gewijzigde juridische verschijningsvorm en gewijzigd eigendom niet zonder meer meebrengen dat sprake is van een nieuwe onderneming. Ook de kenmerkende eigenschappen van de onderneming moeten worden meegenomen: bijvoorbeeld of de nieuwe eigenaar de onderneming inclusief handelsnaam, vaste activa, personeel en klantenbestand heeft overgenomen, of sprake is van hetzelfde vestigingsadres en of sprake is van dezelfde bedrijfsactiviteiten. Het betoog van appellante dat de situatie anders zou zijn geweest als de onderneming door een derde zou zijn overgenomen, is dus niet zonder meer juist: om vast te stellen of sprake is van een nieuwe of voorzetting van een bestaande onderneming, moet ook naar de kenmerken in de oude en nieuwe situatie worden gekeken.
6. In dit geval is het eenmansbedrijf ingebracht in een vennootschap onder firma, maar dat heeft geen wijziging gebracht in de onderneming, zoals appellante ook in het nadere stuk heeft bevestigd. Het recreatiebedrijf is hetzelfde gebleven, met dezelfde handelsnaam, dezelfde bedrijfsactiviteiten en hetzelfde vestigingsadres. De wijziging van de rechtsvorm heeft wel een ander KvK-nummer en een ander BTW-nummer meegebracht, maar dat heeft de kenmerkende eigenschappen van de onderneming niet gewijzigd. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat sprake is van voortzetting van een bestaande onderneming.
7. Nu sprake is van voortzetting van een bestaande onderneming is niet de inschrijving van appellante in het handelsregister per 2 januari 2020 bepalend, maar de inschrijving van het voortgezette eenmansbedrijf. Dat bedrijf is in het handelsregister ingeschreven in augustus 1978. Deze datum ligt niet in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, die in artikel 2.1.1., tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL is opgenomen. Om die reden behoort appellante niet tot de doelgroep van de SVL die in deze bepaling is afgebakend. Verweerder heeft de subsidie op grond van de SVL daarom terecht geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
w.g. J.L. Verbeek w.g. M.B.L. van der Weele