ECLI:NL:CBB:2022:775

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Energie-investeringsaftrek en schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellante, een onderneming, had een EIA-verklaring aangevraagd voor een luchtbehandelingskast, maar de kosten voor de luchtkanalen werden door de verweerder uitgesloten van de EIA. De verweerder had eerder een EIA-verklaring afgegeven, maar deze werd ingetrokken omdat de aanvraag niet tijdig zou zijn ingediend. Na bezwaar werd de verklaring hersteld, maar de kosten voor de luchtkanalen werden niet vergoed. Appellante stelde dat deze kosten technisch noodzakelijk waren voor de luchtbehandelingskast en dat de strikte toepassing van de regelgeving in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het College oordeelde dat de kosten voor de luchtkanalen terecht waren uitgesloten, omdat deze expliciet waren uitgesloten in de regelgeving. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor appellante. De proceskosten werden vastgesteld op € 379,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige toepassing van de wet- en regelgeving omtrent de EIA en de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/292

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] U.A., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe),
en

de minister voor Klimaat en Energie, verweerder

(gemachtigden: J. van Essen en G.C. Koorn-Knol),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerder afgegeven verklaring Energie-investeringsaftrek (EIA) voor het bedrijfsmiddel systeem voor koelen en verwarmen van (semi-)gesloten tuinbouwkassen met code 220801 ingetrokken.
Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en alsnog een EIA-verklaring afgegeven voor het bedrijfsmiddel zoals bedoeld onder code 210801 van de brochure ‘Energielijst 2020’ (luchtbehandelingskast).
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 1 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] , als waarnemers van de gemachtigde van appellante, en de gemachtigden van verweerder.
Het College heeft de Staat als partij aangemerkt in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

Overwegingen

1. Op 23 juni 2020 heeft verweerder een EIA-verklaring afgegeven voor het bedrijfsmiddel systeem voor koelen en verwarmen van (semi-)gesloten tuinbouwkassen (code 220801) voor € 106.610,-. Naar aanleiding van een verzoek van appellante om deze per abuis genoemde code te wijzigen in 210801 (luchtbehandelingskast) en een bericht van de belastinginspecteur dat deze wijziging akkoord is, heeft verweerder de verklaring ingetrokken, omdat de aanvraag niet binnen drie maanden na het aangaan van de verplichtingen en daarmee niet tijdig zou zijn ingediend, aangezien de verplichtingen voor de investering al op 6 maart 2020 zouden zijn aangegaan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog een EIA-verklaring afgegeven omdat overeenstemming tussen appellante en haar leveranciers pas op 19 maart 2020 was bereikt en de aanvraag daarmee wel tijdig was gedaan. Het bedrijfsmiddel luchtbehandelingskast bestaat uit meerdere onderdelen. Voor het gedeelte van de luchtkanalen heeft verweerder geen EIA-verklaring afgegeven omdat dit gedeelte expliciet is uitgesloten. Voor een bedrag ter hoogte van € 21.538,- heeft appellante dan ook geen EIA-verklaring gekregen.
3. Appellante heeft aangevoerd dat de kosten voor de luchtkanalen wel in aanmerking komen, omdat deze technisch noodzakelijk zijn voor de luchtbehandelingskast en alleen daarvoor worden gebruikt. Er is sprake van een verbindingsstuk (aansluitstuk) dat als een technische voorziening kwalificeert die noodzakelijk is voor de functie van de luchtbehandelingskast en alleen daarvoor wordt gebruikt. Het aansluitstuk is anders dan een luchtkanaal niet bedoeld om lucht te transporteren, maar om de luchtbehandelingskast te laten functioneren. Volgens appellante wordt voorbijgegaan aan de doelstelling van de regeling en wordt de tekst van de regeling te strikt toegepast. Uit de brochure ‘Energielijst 2020’ is af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is om technisch noodzakelijke voorzieningen voor bedrijfsmiddelen die ook enkel daarvoor worden gebruikt, onder de kosten te laten vallen. Het is dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel om deze kosten buiten beschouwing te laten. Bovendien leidt deze strikte toepassing tot een onevenredige uitkomst. Appellante heeft tot slot verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. In geschil is of verweerder terecht de kosten voor de luchtkanalen buiten beschouwing heeft gelaten.
5.1
In artikel 3.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wib 2001) is bepaald dat indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen door de belastingplichtige naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst kan worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.
5.2
Artikel 3.42, eerste lid, van de Wib 2001 bepaalt dat indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door de minister van Economische Zaken en Klimaat is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste wordt gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek). In het tweede lid is bepaald dat energie-investeringen investeringen zijn die door de minister van Economische Zaken en Klimaat bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
5.3
In artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Uitvoeringsregeling) is, voor zover thans van belang, bepaald dat als energie-investeringen worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, mits het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen en de locatie waarop het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen bekend is. In die bijlage was ten tijde van belang het volgende opgenomen:
“Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door: (…)
3. Warmtehergebruik door:
(…)
3.1.B.
1. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen van bedrijfsgebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande uit: luchtbehandelingskast, met een luchtdebiet van meer dan 1.000 m3 per uur, met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78% en een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast, (eventueel) extra warmtewisselaar voor luchtontvochtiging, waarbij de te drogen lucht eerst wordt afgekoeld in een warmtewisselaar en vervolgens nagekoeld in een verdamper (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de benodigde warmte afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte.
2. Hierbij geldt dat:
• de genoemde technische eisen bepaald dienen te zijn conform NEN-EN 13053:2018;
• koelmachines, ketels,
luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of luchtbrandkleppen en warmtepompen niet in aanmerking komen;
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend;
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen omschreven onder D; en
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt € 5.000 per warmte- of koudeterugwinningssysteem bedraagt.”
[cursivering: College]
5.4
In de Energielijst 2020 is, onder meer, het volgende opgenomen:
“1.2 Welke kosten komen in aanmerking?
U kunt EIA toepassen op kosten van (onderdelen van) bedrijfsmiddelen die aan de energieprestatie-eisen voldoen. Ook voorzieningen die technisch noodzakelijk zijn voor deze bedrijfsmiddelen en die u alleen daarvoor gebruikt, vallen onder deze kosten. Bijvoorbeeld leidingen, appendages en meet- en regelapparatuur.
Voldoet een bedrijfsmiddel aan de energieprestatie-eisen, dan komen de volgende kosten in aanmerking voor EIA:

Aanschafkosten
- Aankoopsom, inclusief kosten die u betaalt aan derden om het bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te krijgen, bijvoorbeeld montagekosten.
- Omzetbelasting die u aan leveranciers betaalt als u omzetbelasting niet kunt verrekenen.

Voortbrengingskosten
- Arbeidskosten van uw eigen werknemers, ingehuurde medewerkers en loonwerkers die het bedrijfsmiddel produceren of installeren.
- Kosten voor materialen uit uw magazijn of onderdelen van het bedrijfsmiddel die onder uw regie worden gekocht en geïnstalleerd.
- Omzetbelasting die u aan leveranciers betaalt als u omzetbelasting niet kunt verrekenen.

Kosten van aanpassingen aan bestaande bedrijfsmiddelen
- Aanschaf- en montagekosten voor nieuwe materialen. Activeer deze kosten wel op de balans.

Kosten voor een energieadvies of EPA maatwerkadvies
- De voorwaarden die hieraan verbonden zijn, vindt u in hoofdstuk 3, bij onderdeel G.

De kosten die niet in aanmerking komen zijn:
- Kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder zijn gebruikt.
- Kosten voor grond, woningen*, personenauto’s en vaartuigen die een andere bestemming hebben dan beroepsvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties.
- Onderhoudskosten.” (…)
“210801 [W] [GEWIJZIGD]
Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht (> 1.000 m3 per uur)
Bestemd voor: het koelen of verwarmen van bedrijfsgebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht,
en bestaande uit: luchtbehandelingskast, met een luchtdebiet van meer dan 1.000 m³ per uur, met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78% en een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast, (eventueel) extra warmtewisselaar voor luchtontvochtiging, waarbij de te drogen lucht eerst wordt afgekoeld in een warmtewisselaar en vervolgens nagekoeld in een verdamper, (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de benodigde warmte afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte.
De koelmachine, ketel,
luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of luchtbrandkleppen en warmtepompen komen niet in aanmerking.De genoemde technische eisen dienen bepaald te zijn conform NEN-EN 13053:2018.
Het maximum investeringsbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 5.000 per koude- of warmteterugwinningssysteem.
Toelichting:
Luchtbehandelingskasten uitgevoerd met een koude- of warmteterugwinningssysteem met het huidige Eurovent label A of hoger komen in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek.
Warmtepompen kunnen gemeld worden onder code 211103 of 211104”
[cursivering: College]
Luchtkanalen en EIA
6. Het College is van oordeel dat uit de wet, in samenhang gelezen met de Uitvoeringsregeling, de bijlage bij de Uitvoeringsregeling en de Energielijst 2020 (hierboven gecursiveerd weergegeven), duidelijk blijkt dat luchtkanalen zijn uitgesloten van de energie-investeringsaftrek. Het betoog van appellante dat in dit geval geen sprake is van luchtkanalen maar slechts van een aansluitstuk van de luchtkanalen, kan naar het oordeel van het College niet slagen. Daarbij verwijst het College naar de door appellante zelf verstuurde e-mail van 16 december 2020 waarbij appellante stelt dat “[v]olgens de adviseur (…) de luchtkanalen een technische noodzaak [zijn] om de nieuwe luchtbehandelingskast te laten functioneren.” In het door appellante geciteerde stuk van deze adviseur (de heer [naam 4] van NIBAG) spreekt deze over (maatwerk)luchtkanalen. Appellante heeft niet gemotiveerd onderbouwd dat in dit geval geen sprake is van luchtkanalen als bedoeld in de bijlage bij de Uitvoeringsregeling en de Energielijst 2020, maar van aansluitstukken die wel onder de energie-investeringsaftrek vallen.
7. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Zoals hierboven is overwogen, volgt duidelijk uit de wet- en regelgeving dat luchtkanalen in dit geval zijn uitgezonderd van de energie-investeringsaftrek. Ook het beroep van appellante op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Dat appellante door de juiste toepassing van de hier aan de orde zijnde regelgeving minder energie-investeringsaftrek krijgt, betekent niet dat zij onevenredig zwaar wordt getroffen.
8. Verweerder heeft dan ook terecht de kosten voor de luchtkanalen buiten beschouwing gelaten. Het beroep van appellante is ongegrond.
Overschrijding redelijke termijn
9.1
Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.2
In zaken als hier aan de orde, geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
9.3
In dit geval is de termijn aangevangen op 27 augustus 2020, de datum waarop verweerder het bezwaarschrift tegen het bestreden besluit heeft ontvangen. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de tweejaartermijn met ruim drie maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Appellante heeft daarom recht op € 500,- schadevergoeding. Omdat de behandeling van het bezwaar minder dan een half jaar in beslag heeft genomen terwijl de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd, is de overschrijding volledig toe te rekenen aan het College. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat veroordelen tot betaling van € 500,- aan appellante.
Proceskosten
10. Het College zal appellante een vergoeding toekennen voor de door haar gemaakte kosten voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Nu de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan de rechter, zal deze vergoeding moeten plaatsvinden door de Staat. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan appellante een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- te betalen;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.L. van der Beek en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. C.S. de Waal
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen (artikel 3.42, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001).