ECLI:NL:CBB:2022:761

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/260
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mestboete en administratieplicht onder de Meststoffenwet

In deze zaak heeft appellante, een erkend intermediair die een transportbedrijf voor dierlijke meststoffen exploiteert, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 15 januari 2021 geoordeeld dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit terecht boetes had opgelegd aan appellante wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De minister had op 29 november 2019 boetes van in totaal € 1.500,- opgelegd, omdat appellante in strijd had gehandeld met verschillende artikelen van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. De rechtbank oordeelde dat de minister niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin was vastgesteld dat aan appellante de cautie was verleend en dat er geen inzichtelijke administratie was bijgehouden. Appellante betwistte de juistheid van deze bevindingen en voerde aan dat zij niet had hoeven worden beboet zonder eerst gewaarschuwd te worden, en dat er sprake was van overmacht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 15 november 2022 behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de minister onterecht had gehandeld en dat de opgelegde boetes terecht waren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/260
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2022 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. V.W.J.H. Kobossen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2021, zaaknummer 20/1585, in het geding tussen

appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister)

(gemachtigden: mr. H.J. Kram en mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (rechtbank) van 15 januari 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:151) (hierna: aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het College heeft de zaak op 7 juli 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. V.W.J.H. Kobossen, mr. H.J. Kram en mr. E.J.H. Jansen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellante is erkend intermediair en exploiteert een transportbedrijf dat onder andere dierlijke meststoffen exporteert. Een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft een onderzoek uitgevoerd naar de juistheid van de registratie van gegevens ten aanzien van mestopslagen en daarvan op 3 oktober 2019 een rapport van bevindingen opgemaakt.
1.3
Bij besluit van 29 november 2019 heeft de minister aan appellante boetes opgelegd van in totaal € 1.500,- wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw). Het gaat daarbij om de volgende overtredingen. Appellante heeft volgens de minister ten eerste gehandeld in strijd met artikel 38, tweede lid, aanhef en onder a en i van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) door de wijziging in de registratiegegevens met betrekking tot de opslag met nummer 104026 niet naar waarheid door te geven. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M153 valt, heeft de minister een boete opgelegd van € 300,-. Verder heeft appellante volgens de minister in strijd met artikel 39 van het Uitvoeringsbesluit geen inzichtelijke administratie (H1-staat) bijgehouden voor de opslag met nummers 104026, 104647 en 103990. Voor elk van deze feiten, die volgens de minister onder feitcode M158 vallen, heeft de minister een boete opgelegd van € 300,-, zodat de boetes hiervoor in totaal
€ 900,- bedragen. Ten derde heeft appellante in strijd met artikel 49, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet het registratienummer bij de mestopslag met nummer 103990 niet aangebracht. Voor dit feit, dat volgens de minister onder feitcode M166 valt, heeft de minister een boete van € 300,- opgelegd. Het totale boetebedrag bedraagt dus
€ 1.500,-.
1.4
Bij beslissing op bezwaar van 14 juli 2020 heeft de minister het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde boetes verlaagd naar in totaal
€ 1.050,- (het boetebedrag van € 900,-, behorende bij overtreding 2, is door de minister met 50% gematigd naar € 450,-.). Ook is aan appellante een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.050,-.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voor zover voor het hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld. De rechtbank stelt vast dat op pagina 6 van het boeterapport is vermeld dat aan appellante de cautie is verleend. Op grond van vaste jurisprudentie mag de minister in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. De rechtbank ziet geen aanleiding dat de minister hiervan in casu had dienen af te wijken. Appellante heeft ook geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat de constateringen in het rapport van bevindingen onjuist zouden zijn vermeld. De rechtbank heeft overwogen dat appellante de mestopslag met registratienummer 104026 niet heeft afgemeld. De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister heeft toegelicht dat door het bijhouden van een H1-staat inzichtelijk wordt gemaakt wat de voorraad dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost en mengsels van zuiveringsslib en compost is per afzonderlijke opslagruimte. Deze H1-staat kan daarom ook gebruikt worden voor de voorraadbepaling. Doordat de beginvoorraad niet is vermeld, is niet inzichtelijk wat de voorraad mest en de bijbehorende fosfaat- en stikstofwaarde is. Dat appellante een inzichtelijke administratie heeft bijgehouden is dan ook niet gebleken, aldus de minister. De rechtbank volgt de minister hierin. Immers, zonder beginvoorraad kan de voorraad niet steeds verantwoord worden door appellante door slechts de aanvoer en de afvoer van de silo’s 104026, 104647 en 103990 op te nemen in haar administratie. Verder leidt de rechtbank uit hetgeen appellante heeft verklaard niet af dat sprake is van de door appellante gestelde overmachtssituatie. Alle silo’s dienen te allen tijde te beschikken over een registratienummer, hetgeen eenvoudig te controleren valt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.2
Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat zij haar algemene hogerberoepsgrond over het onverkort handhaven van de eerder aangevoerde gronden van bezwaar en beroep intrekt. Zij handhaaft de vier hogerberoepsgronden die zij uitdrukkelijk heeft aangevoerd. Deze worden hierna achtereenvolgens besproken.
Cautie verleend?
4.1
Appellante voert in hoger beroep ten eerste aan dat de rechtbank ten onrechte aan de hand van een voorgedrukte passage in het rapport heeft vastgesteld dat de cautie is verleend voordat [naam 2] , bestuurder van appellante, op 30 augustus 2019 door twee toezichthouders van de NVWA is gehoord.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van het College (zie de uitspraak van het College van 3 mei 2022, ECLI:NL:CBB:2022:200) mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zullen doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
4.3
In dit geval ziet het College evenmin als de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op pagina 6 van het rapport van bevindingen dat aan appellante de cautie is verleend. Het College maakt uit het rapport niet op dat deze tekst voorgedrukt zou zijn. Er is dus geen reden om de verklaringen van [naam 2] niet als bewijs toe te laten. Appellante heeft verder geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat de constateringen in het rapport van bevindingen onjuist zouden zijn vermeld. Het College onderschrijft dan ook hetgeen de rechtbank heeft overwogen in overweging 7 van de aangevallen uitspraak. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
H1-staten
5.1
Ten tweede voert appellante in hoger beroep aan dat zij wel degelijk de H1-staten op een juiste wijze heeft bijgehouden door daarin gegevens over de hoeveelheid aan- en afgevoerde meststoffen op te nemen. Bij eerdere controles zijn daarover nooit opmerkingen gemaakt.
5.2
Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank terecht het standpunt van de minister gevolgd dat geen sprake is van een inzichtelijke administratie, nu de beginvoorraad niet is vermeld. Het College onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in haar uitspraak onder 8. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Geen waarschuwing
6. Ten derde voert appellante in hoger beroep aan dat de rechtbank heeft miskend dat de minister, nu sprake was van een ‘first offender’, eerst een waarschuwing diende te geven. Appellante heeft haar stelling dat deze verplichting zou volgen uit het eigen beleid van de minister tegenover de betwisting door de minister niet onderbouwd. Voorts vindt de opvatting van appellante dat de verplichting tot waarschuwen voortvloeit uit de wettelijke regeling en de proportionaliteit en evenredigheid, naar het oordeel van het College geen steun in het recht. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Overmacht
7. Tot slot heeft de rechtbank volgens appellante miskend dat sprake was van overmacht. Het ontbreken van een registratienummer kan haar niet worden aangerekend omdat niet door haar toedoen registratieborden verdwijnen en het haar ook niet steeds bekend is dat een dergelijk bord is verdwenen. Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank terecht als uitgangspunt genomen dat het op de weg van appellante ligt om de gestelde overmacht aannemelijk te maken. Met de rechtbank is het College van oordeel dat appellante hierin niet is geslaagd. Het ligt op de weg van appellante om ervoor te zorgen dat een registratiebord wordt vervangen als het door wat voor oorzaak dan ook niet meer aanwezig is. Het College onderschrijft dan ook wat de rechtbank heeft overwogen in overweging 9 van de aangevallen uitspraak.

Slotsom

8. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. D. Brugman en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
w.g. J.L. Verbeek w.g. T. Kuiper
Bijlage regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

“Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
(…)
Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende
sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te
leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot
antwoorden.
Artikel 5:53
1. Dit artikel is van toepassing indien voor de overtreding een bestuurlijke boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In afwijking van artikel 5:48 wordt van de overtreding steeds een rapport of proces-verbaal opgemaakt.
3. In afwijking van afdeling 4.1.2 wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

Meststoffenwet

Artikel 34
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens niet betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik;
d. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33a, 33b en 33d.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat:
a. het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en
b. Onze Minister onder voorwaarden ontheffing kan verlenen van het bepaalde op grond van onderdeel a.
Artikel 35
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:
a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;
b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, onderdeel c;
d. de aantallen gehouden, uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een onderneming aanwezig zijn; e. de aard, de fosfaattoestand en de samenstelling van de bodem alsmede de gewasopbrengst, voor zover dat relevant is voor de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden gebracht.
2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van:
a. bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;
b. gegevens met betrekking tot de samenstelling van het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte;
c. indien het melkvee betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de melk;
d. een combinatie van deze bepalingswijzen.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of volume-eenheid.
4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld. Deze waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal en de mestopslagruimte.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.
Artikel 51
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, tweede en derde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid 34, (…)

Uitvoeringsbesluit

Artikel 38
1. De intermediair meldt elk van zijn intermediaire ondernemingen afzonderlijk ter registratie aan bij Onze Minister.
2. Ten behoeve van de registratie verstrekt de intermediair per onderneming in ieder geval gegevens over:
a.de locaties van de tot de onderneming behorende gebouwen en opslagruimten voor dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost of mengsels van zuiveringsslib en compost;
(…)
i.de wijzigingen in de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met h.
Artikel 39
1. De intermediair houdt per onderneming een inzichtelijke administratie bij.
2. De administratie bevat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, alsmede gegevens over:
a. de hoeveelheden in het kader van de onderneming aan- en afgevoerde meststoffen waarbij, voor zover van toepassing, wordt aangegeven dat de aan- of afvoer heeft plaatsgevonden ter uitvoering van artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 1° , artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 1° , vierde of vijfde lid, en artikel 33d, eerste lid, van de wet, de datum waarop de aan- en afvoer plaatsvond en het bedrijf of de onderneming van herkomst, onderscheidenlijk van bestemming dan wel, ingeval geen sprake is van een bedrijf of onderneming, gegevens over de leverancier onderscheidenlijk afnemer van de meststoffen;
b. de hoeveelheden meststoffen die in iedere afzonderlijke opslagruimte voor meststoffen zijn aangevoerd en de hoeveelheden meststoffen die uit die opslagruimte zijn afgevoerd, zodanig dat steeds blijkt welke hoeveelheid meststoffen zich in de opslagruimte bevindt;
c. de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor de intermediair ten aanzien van een kalenderjaar mestverwerkingsovereenkomsten heeft gesloten, en
d. de hoeveelheden meststoffen die bij de overdracht van een opslagruimte voor meststoffen aan of door een andere intermediair op het moment van overdracht aanwezig is in de desbetreffende opslagruimte.
3. Indien op een onderneming dierlijke meststoffen worden behandeld, bevat de administratie tevens gegevens over:
a. de methode van behandeling;
b. de hoeveelheid behandelde dierlijke meststoffen;
c. de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen; en
d. de hoeveelheid en de samenstelling van de eindproducten van de behandeling.
4. Artikel 34 is op de administratie, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
5. De intermediair bewaart de mestverwerkingsovereenkomsten als onderdeel van zijn administratie.
Artikel 41
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de overige bij de aanmelding, bedoeld in artikel 38, eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop en de termijn waarbinnen de aanmelding en de doorgifte van wijzigingen geschieden;
b. de wijze waarop de administratie, bedoeld in artikel 39, wordt gevoerd, de plaats waar deze met het oog op het toezicht op de naleving beschikbaar moet zijn en de termijn waarbinnen de gegevens of wijzigingen in de gegevens in deze administratie worden opgenomen;
c. de overige gegevens die de administratie, bedoeld in artikel 39, bevat;
d. de gegevens die ingevolge artikel 40, eerste lid, worden verstrekt en de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt;
e. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de artikelen 38, 39 of 40 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn; en
f. het aanbrengen van aanduidingen op de opslagruimten voor meststoffen ter identificatie van deze ruimten.

Uitvoeringsregeling

Artikel 45
1. De aanmelding, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na inwerkingtreding van deze regeling bij de minister.
2. Indien een intermediaire onderneming wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.
3. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, betreffen mede:
a. de GPS-gegevens van de onderscheiden locaties van de opslagruimten voor meststoffen; en
b. het correspondentieadres van de onderneming.
4. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdelen f en g, van het besluit, betreffen mede de serienummers van de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur en de AGR-apparatuur alsmede een aanduiding van het type waartoe deze apparatuur behoort, het versienummer en de fabrikant van deze apparatuur.
5. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel h, van het besluit, worden, voor zover het opslagruimten voor drijfmest of vaste mest betreft, mede uitgedrukt in kubieke meters onderscheidenlijk in vierkante meters.
6. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit, verstrekt de intermediair ter zake van de transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest exclusief bij de desbetreffende onderneming in gebruik zijn, tevens de volgende gegevens:
a. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel of aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft, waarop overeenkomstig artikel 53, tweede lid, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, danwel het
chassisnummer van het betrokken transportmiddel waarop overeenkomstig artikel 53, tweede lid, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, voor zover het een ander transportmiddel betreft;
b. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel en van iedere aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel en het chassisnummer van de aanhangwagen, voor zover het een ander transportmiddel betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest; en
c. de koppeling tussen de geregistreerde AGR-apparatuur, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel g, van het besluit, en de in onderdeel b bedoelde kentekens en chassisnummers, onder vermelding van het serienummer van de AGR apparatuur.
7. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt de intermediair behalve de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit, tevens een omschrijving van de in artikel 16, eerste lid, van het besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib.
8. Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid geregistreerde gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
9. De artikelen 38 en 39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.
10. Het zesde lid is niet van toepassing, indien het vervoer van drijfmest van een bedrijf naar een intermediaire onderneming plaatsvindt met behulp van een pijpleiding.
Artikel 49
1. Op de opslagruimten voor meststoffen, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.
2 De opslagruimten voor meststoffen worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 124
1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.
2. Het opnemen in of verstrekken uit de administratie van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die ze ingevolge deze regeling moet opnemen in of verstrekken uit de administratie.
(…)
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.”.