ECLI:NL:CBB:2022:738

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/1518
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 november 2022, zaaknummer 21/1518, is de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat aan de orde. De appellante, Verhuurservice Arnhem B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat de inschrijfdatum van de appellante in het handelsregister, 7 juli 2020, niet viel binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. De appellante voerde aan dat de afwijzing onterecht was, omdat zij afhankelijk was van de snelheid van de notaris en dat zij feitelijk al activiteiten had verricht vanaf 19 juni 2020. Het College oordeelde echter dat de inschrijfdatum in het handelsregister bepalend is voor de toekenning van de subsidie en dat de SVL geen ruimte biedt voor een hardheidsclausule. De appellante viel buiten het toepassingsbereik van de SVL, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdatum in het handelsregister voor de beoordeling van subsidieaanvragen onder de SVL.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

Verhuurservice Arnhem B.V., te Arnhem, appellante

(gemachtigde: mr. L.J. Bloem),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. M. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor Q1 2021 afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. In aanloop naar een faillissement heeft de onderneming Arma Horeca Verhuur B.V. in het voorjaar van 2020 haar naam veranderd naar Verhuur Service Gelderland B.V. (VSG). Vervolgens heeft zij haar faillissement aangevraagd. Het personeel (17 personen) is daardoor ontslagen. Het faillissement van VSG is vervolgens op 2 juli 2020 uitgesproken. Dali Beheer B.V. (Dali), voormalig aandeelhouder van VSG, heeft vervolgens - in het kader van een beoogde doorstart - op 22 juni 2020, in samenspraak met de curator, de bedrijfsactiviteiten en inventaris van VSG gekocht. Daarmee zijn de activiteiten van de onderneming voortgezet, met maar twee personeelsleden en bevrijd van de financiële verplichtingen van VSG jegens haar crediteuren. Vervolgens is de onderneming bij appellante, tevens handelend onder de naam Arma Verhuur Horeca, met eveneens Dali als aandeelhouder, ingebracht. Appellante is op 6 juli 2020 opgericht en de datum van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is 7 juli 2020. Appellante, die zich bezighoudt met de verhuur van horeca-inventaris, waaronder tafels, stoelen, tenten en terrasverwarming voor (grote) evenementen zoals bedrijfsfeesten, congressen en festivals, heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de SVL voor Q1 2021.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 zoals is bepaald artikel 2.1.1, tweede lid, sub c, van de SVL en niet is voldaan aan de voorwaarde dat indien een MKB onderneming deel uitmaakt van een groep, dat de inschrijfdatum in het handelsregister van alle verbonden MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep op of na 1 oktober 2019 ligt ingevolge artikel 2.1.1, derde lid, van de SVL.
Standpunt appellante
4. Appellante voert aan dat verweerder haar aanvraag onterecht heeft afgewezen. Verweerder had niet uitsluitend naar de tekst van de regeling moeten kijken, maar ook naar de feitelijke situatie van appelante. Zij heeft, gelet op haar bedrijfseconomische situatie, de subsidie hard nodig om de continuïteit van haar bedrijfsvoering te waarborgen.
Verder voert appellante aan dat zij afhankelijk was van de snelheid van werken van de notaris. Door zijn toedoen is de B.V. pas op 6 juli 2020 opgericht en de volgende dag ingeschreven in het handelsregister. Verweerder zou in bijzondere situaties ook naar de datum waarop feitelijk de bedrijfsactiviteiten zijn gestart moeten kijken. Appellante verwijst hierbij naar een uitspraak van het College van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CBB:2021:845. Aangezien appellante feitelijk en aantoonbaar vanaf 19 juni 2020 voor haar eigen rekening en risico de bedrijfsactiviteiten is gaan uitoefenen, dient te worden uitgegaan van een startdatum van 19 juni 2020, waardoor wél aan de voorwaarde zoals vermeld in artikel 2.1.1., tweede lid, onder c van de SVL wordt voldaan.
Verder voert appellante tegen de afwijzingsgrond dat zij deel uitmaakt van een groep, waarbij de holding reeds in 2000 is ingeschreven in het handelsregister, het volgende aan.
In de toelichting bij de startersregeling wordt uitdrukkelijk vermeld dat een bedrijf waar een doorstart na faillissement plaatsvindt, aanspraak kan maken op de startersregeling indien de onderneming is ingeschreven in het handelsregister tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020, omdat in dat geval, volgens het kabinet, sprake is van een startende onderneming. Bij Dali, een holding, worden geen bedrijfsactiviteiten uitgeoefend, dan wel zijn deze in het verleden uitgeoefend.
Verder voert appellante aan dat het kabinet als doel heeft gesteld om met de invoering van de TVL zoveel mogelijk bedrijven te helpen in deze zeer bijzondere tijden. Ook verwacht appellante dat een afwijzing van haar aanvraag voor TVL Q1 2021 tot gevolg zal hebben dat zij ook geen TVL-subsidie over Q2 2021, Q4 2021 en Q1 2022 zal ontvangen, terwijl appellante wederom momenteel geconfronteerd wordt met een aanzienlijk omzetverlies vanwege de lockdown vanaf november 2021. Appellante verzoekt het College alsnog te besluiten dat zij alsnog bij RVO een aanvraag kan doen voor de TVL perioden Q2 2021, Q4 2021 en Q1 2022.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zicht op het standpunt dat de door appellante genoemde uitspraak geen betrekking heeft op de vraag of een ondernemer in aanmerking komt voor subsidie op grond van de SVL in verband met handelingen die zij heeft verricht voor de inschrijfdatum in het handelsregister of op grond van de feitelijke startdatum van de activiteiten. Verweerder wijst erop dat volgens artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL, de subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. In genoemd artikel wordt niet verwezen naar de ‘start van de activiteiten’. De SVL biedt daarmee geen ruimte om de feitelijke start van de activiteiten mee te wegen in de beoordeling.
Verder wijst verweerder erop dat appellante deel uitmaakt van een groep, waarbij haar enige aandeelhouder, de onderneming Dali, voor het eerst is ingeschreven in het handelsregister op 28 december 2000. Appellante stelt zich op het standpunt dat de holding, te weten Dali, geen bedrijfsactiviteiten uitoefent dan wel heeft uitgeoefend. Verweerder wijst erop dat in de regeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen MKB-ondernemingen in de groep die wel of geen eigen bedrijfsactiviteiten uitvoeren. Daarnaast wijst verweerder erop dat Dali na het faillissement van VSG tijdelijk de bedrijfsactiviteiten van VSG heeft uitgeoefend.
Tot slot merkt verweerder op dat appellante geen aanvraag heeft ingediend voor TVL Q1 2021, dus kan er ook geen sprake zijn van een afwijzing.
Beoordeling door het College
6. Het staat vast dat appellante op 7 juli 2020 is ingeschreven in het handelsregister. Anders dan appellante aanvoert, is deze inschrijvingsdatum in het kader van de SVL relevant om de bepalen of appellante al dan niet tot de doelgroep van de betreffende regeling behoort.
Het betoog van appellante dat zij in het kader van een doorstart, alvorens haar oprichting op 6 juli 2020, in ieder geval vanaf 19 juni 2020 al activiteiten heeft verricht, maakt niet dat sprake is van een nieuwe inschrijving en laat onverlet dat de onderneming op 7 juli 2020 feitelijk is ingeschreven. Ook het feit dat het een tijd duurde voordat de notaris in de gelegenheid was om de onderneming van appellante op te richten en in te schrijven in het handelsregister komt voor eigen rekening en risico van appellante en maakt dit niet anders. In het kader van het belang van de datum van inschrijving, verwijst het College naar een eerdere uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700), waarin geoordeeld is dat de aangewezen periode in de SVL, van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, dient om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Daarmee is ook deze situatie anders dan bijvoorbeeld de situatie die voorlag in de uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij de vraag centraal stond wat als referentieperiode beschouwd moet worden en waarbij het College geoordeeld heeft dat daarvan afgeweken kon worden als er juridische belemmeringen in de weg stonden om te beginnen met het genereren van omzet. Omdat appellantes inschrijfdatum in het handelsregister niet ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 en de regeling geen hardheidsclausule kent om van dit vereiste af te wijken, is het College van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Appellante valt buiten het toepassingsbereik van de SVL. Aan de overige beroepsgronden komt het College daarom niet meer toe.
7. Op de vraag of appellante wél in aanmerking zou kunnen komen voor TVL Q1 2021, Q2 2021, Q4 2021 en Q1 2022, kan het College niet ingaan. Nog daargelaten dat deze procedure ziet op de SVL, blijkt niet uit de stukken dat appellante een aanvraag voor de TVL Q1 2021 heeft ingediend. Het College kan niet ambtshalve oordelen over een aanspraak op TVL als die niet is aangevraagd. Bovendien zijn de periodes waarin TVL aangevraagd kon worden voor deze kwartalen ruimschoots verstreken. Daarom kan niet alsnog aanvraag gedaan worden voor die kwartalen en kan verweerder niet worden opgedragen alsnog over verlening van TVL in deze kwartalen te beslissen. Het College verwijst daarbij naar zijn uitspraak van 30 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:576).
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
w.g. J.L. Verbeek w.g. M.H. van Kersbergen
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
Artikel 2.1.1 (verstrekking subsidie) luidt als volgt:
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
(…)
3. In aanvulling op het tweede lid, wordt de subsidie enkel verstrekt aan een MKB-onderneming die deel uitmaakt van een groep, indien de inschrijfdatum in het handelsregister van alle verbonden MKB-ondernemingen die deel uitmaken van die groep op of na 1 oktober 2019 ligt.
(…)