ECLI:NL:CBB:2022:576

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
21/871
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag subsidie vaste lasten COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 augustus 2022, zaaknummer 21/871, staat de aanvraag van Stichting [naam 1] voor de regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat op 16 februari 2021. Na een bezwaarschrift en een bestreden besluit op 1 juli 2021, heeft appellante beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 februari 2022 is het onderzoek gesloten, maar later heropend na vragen van het College. Op 11 juli 2022 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en alsnog TVL verleend voor het vierde kwartaal van 2020. Appellante was blij met deze beslissing, maar stelde dat zij ook recht had op TVL voor latere kwartalen in 2021, ondanks dat zij hiervoor geen aanvragen had ingediend. Het College oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang meer is nu de TVL voor het vierde kwartaal is verleend. Het College kan niet ingaan op de wens van appellante voor TVL over latere kwartalen, omdat er geen aanvragen zijn gedaan en de termijnen voor aanvragen al verstreken zijn. Het College begrijpt de situatie van appellante, maar benadrukt dat per kwartaal een aanvraag gedaan moet worden. De minister wordt opgedragen het griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/871

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

Stichting [naam 1] , te [woonplaats] , appellante

(gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q4 2020, verder: TVL) afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden en is gesloten op 28 februari 2022. Nadien is het onderzoek heropend en zijn verweerder vragen gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en appellante TVL verleend voor het vierde kwartaal 2020.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het vervangingsbesluit aan appellante alsnog TVL verleend voor het vierde kwartaal van 2020. Bij brief van 2 augustus 2022 heeft appellante aangegeven dat zij blij is met de TVL over het vierde kwartaal van 2020, maar dat zij vindt dat zij ook recht heeft op TVL voor latere kwartalen in 2021. Voor deze kwartalen heeft zij weliswaar geen aanvraag voor TVL gedaan, maar de situatie was in deze kwartalen wel helemaal hetzelfde. Appellante geeft daarbij aan dat zij vindt dat het gelet op de werkbelasting die dat met zich brengt niet van een organisatie als de hare, die draait op vrijwilligers, kan worden verlangd dat zij ieder kwartaal een nieuwe aanvraag om TVL doet. Zeker niet nu de aanvraag over het vierde kwartaal 2020 was afgewezen en de aanvragen in andere kwartalen waarschijnlijk ook afgewezen zouden worden.
2. Uit de brief van 2 augustus 2022 leidt het College af dat volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante voor zover het betreft de TVL voor het vierde kwartaal van 2020, en dat daarmee het geschil over dat kwartaal is opgelost. Er hoeft dan ook geen inhoudelijke beoordeling van dat geschil plaats te vinden. In juridische termen betekent dit dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang meer is. Wel is er aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan appellante moet vergoeden. Appellante heeft immers gelijk gekregen.
3. Op de wens van appellante om ook over latere kwartalen dan het vierde kwartaal 2020 TVL te krijgen kan het College niet ingaan. Ondanks de werkbelasting die dat voor ondernemers meebrengt, moest per kwartaal afzonderlijk subsidie worden aangevraagd. Dat had er onder meer mee te maken dat de regels voor verlening van TVL per kwartaal op onderdelen verschilden. Ook verschilden de criteria wie voor TVL in aanmerking kon komen van kwartaal tot kwartaal; in het algemeen zijn die in de latere kwartalen verruimd. Per kwartaal volgde op de aanvraag dan een besluit, waartegen bezwaar gemaakt kon worden en zo nodig beroep ingesteld kon worden. De periodes waarin TVL aangevraagd kon worden voor deze kwartalen waren al ruimschoots verstreken toen appellante haar beroep instelde. Daarom kan niet alsnog aanvraag gedaan worden voor die kwartalen en kan verweerder niet worden opgedragen alsnog over verlening van TVL in deze kwartalen te beslissen. Het College realiseert zich dat het voor een kleine organisatie als appellante, die het voornamelijk van vrijwillige inzet moet hebben, een belasting is om elk kwartaal na te moeten gaan of zij voor TVL in aanmerking komt. Het doorlopen van een elektronische aanvraagprocedure om daar achter te komen is voor een niet-professional niet eenvoudig. Het College begrijpt ook dat het voor appellante niet mogelijk was hiervoor professionele bijstand in te schakelen. Al deze omstandigheden kan het College meewegen bij het beoordelen van een beroep tegen een besluit. Maar omdat er geen aanvragen zijn gedaan over andere kwartalen dan het vierde kwartaal 2020, zijn er ook geen subsidiebesluiten over die andere kwartalen en dus ook geen beroepen. Het College kan niet ambtshalve oordelen over een aanspraak op TVL als die niet is aangevraagd.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat er geen procesbelang meer is. Verweerder moet het door appellante betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr R.W.L. Koopmans en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
De voorzitter is verhinderd te tekenen w.g. C.S. de Waal
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.1.a1. luidt voor zover van belang als volgt:
“2. In de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste, derde en vierde lid, 2.1.4, eerste lid, en 2.1.5, eerste lid, staat:
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.”
Artikel 2.1.1 luidt voor zover van belang als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.”
Handelsregisterwet 2007 (Hrw)
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Hrw doen de daartoe verplichte personen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de in artikel 9 tot en met 14, 15a, tweede lid, en 16a, eerste lid, genoemde en de in artikel 17, onderdeel a, bedoelde gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.
Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb)
Op grond van artikel 11, aanhef en onder b, van het Hrb wordt in het handelsregister over een onderneming opgenomen een korte aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:3 luidt voor zover van belang als volgt:
“1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. (...)”
Artikel 8:1 luidt voor zover van belang als volgt
“Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.”