Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen
[appellante 1] B.V., te Amsterdam, appellante 1,
de Kamer van Koophandel, verweerster
Procesverloop
[naam 2] ( [naam 2] ), als gevolmachtigde van de erfgenamen van
[naam 3] (erfgenamen), tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Overwegingen
Artikel 12 – Blokkeringsregeling (aanbieding)
5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb). In bezwaar heeft verweerster echter alsnog gerede twijfel gekregen over de juistheid van de opgave. Hiertoe voert zij aan dat het overlijden van [naam 3] als indirect bestuurder van de onderneming, de rechtspersoon-bestuurder [naam 1] niet doet wegvallen als bestuurder van de onderneming, zodat van ontstentenis in de zin van artikel 14, vierde lid, van de statuten geen sprake is. Verweerster meent dat het niet aan haar is om te beoordelen en vast te stellen dat onderhavige zaak overeenkomt met de kwestie die bij het Gerechtshof Den Haag voorlag en waarin op
12 mei 2015 arrest is gewezen (ECLI:NL:GHDHA:2015:1053, het arrest). Daarvoor dient een civiele procedure te worden aangespannen. Omdat verweerster van het bestaan van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van de onderneming tot ontslag van [naam 1] als bestuurder van de onderneming per 10 mei 2020 niet is gebleken, heeft verweerster alsnog gerede twijfel over de juistheid van de opgave van 27 juli 2020 en daarmee de registratie daarvan op 28 juli 2020. Van het ontslagbesluit van 2 november 2020 zelf is geen opgave gedaan, zodat dit besluit buiten de beoordeling in bezwaar valt. Het is verweerster overigens onduidelijk of de aandelen van [naam 1] zijn aangeboden aan appellante 1 en of er dus wel sprake was van verzuim en het kunnen uitoefenen van het vergader- en stemrecht op
2 november 2020 door [naam 1] , zoals bedoeld in artikel 12, veertiende lid, van de statuten.
10 mei 2020 in het handelsregister wordt ingeschreven, voeren appellanten subsidiair aan dat [naam 1] op 2 november 2020 is ontslagen door het ontslagbesluit en het ontslag van [naam 1] vanaf dat moment in het handelsregister moet worden ingeschreven. Aangezien er niet is voldaan aan de aanbiedingsvereisten, zoals bedoeld in artikel 12, dertiende lid, van de statuten, kon [naam 1] haar vergader- en stemrecht niet uitoefenen (artikel 12, veertiende lid) en kon [naam 1] het ontslagbesluit met toepassing van artikel 19 van de statuten buiten vergadering nemen. Voor een beoordeling in bezwaar geldt een ex nunc beoordeling en verweerster diende het ontslagbesluit daarom mee te nemen bij haar beoordeling in bezwaar. Door appellante 1 is gesteld en onderbouwd - onder meer door middel van het in bezwaar overleggen van brieven aan de erfgenamen - dat de erfgenamen in verzuim zijn en hun vergader- en stemrecht dientengevolge is opgeschort. Voorts voeren appellanten aan dat niet is gebleken dat [naam 2] gemachtigd is om voor de erfgenamen op te treden. In de verklaring van erfrecht is dermate veel weggelakt dat niet is vast te stellen wat de bevoegdheid van [naam 2] is. Evenmin is er een document waaruit blijkt dat de Stichting Vermogensbeheer Oost-Nederland (de stichting) - waarvan [naam 2] bestuurder meent te zijn - tot bestuurder van [naam 1] is benoemd. Om die redenen had verweerster het door [naam 2] ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk moeten verklaren. Appellanten voeren tot slot aan dat verweerster geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, nu appellante 1 er een groot belang bij heeft dat [naam 2] zich niet naar buiten toe presenteert als bestuurder van de onderneming.