Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 12 mei 2015
[appellante],
[geïntimeerde]
Het geding
Verdere beoordeling
27 november 2013 van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, - samengevat en geparafraseerd - dat (i) [geïntimeerde] moet toelaten en faciliteren dat [appellante] in de persoon van [mevrouw A] haar functie als bestuurder van Julo zal uitvoeren, (ii) [geïntimeerde] moet dulden dat door Julo aan [appellante] een management-fee wordt betaald en dat [appellante] kan beschikken over de financiële middelen van Julo, (iii) [geïntimeerde] aan [appellante] volledige en onbeperkte inzage in de administratie van Julo verschaft, (iv) het [geïntimeerde] wordt verboden zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders besluiten te nemen of handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de statuten van Julo, een en ander onder verbeurte van dwangsommen, en (v) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders twee procedures tegen [appellante] te beginnen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
"dat zij weer invloed krijgt op het beleid van de onderneming". De waarde van haar pakket aandelen in Julo lijkt te zijn gedaald van € 564.000,-- naar
€ 141.000,--. Het is nodig dat zij haar bevoegdheden binnen Julo terugkrijgt
"zodat zij dit rampzalige beleid kan keren". [appellante] acht het ook redelijk dat zij weer kan presteren en een managementfee krijgt.
belet of ontstentenis van één of meer directeurenis een kwestie van uitleg van art. 13 lid 7. Daarbij is van belang dat het om een statutaire bepaling gaat. Voor de uitleg van een statutaire bepaling wordt in beginsel aan de objectief kenbare betekenis van de tekst van deze bepaling, gelezen in het licht van de overige tekst van de statuten, grote betekenis toegekend. Dit vindt plaats vanuit de gedachte dat met de statuten (ook) de rechtspositie van derden, die de bedoeling van de opstellers van de statuten niet kennen, wordt bepaald (vergelijk: HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, r.o. 4.4 en 4.5). Bij de uitleg mag acht worden geslagen op de vraag of het rechtsgevolg van een uitleg aannemelijk is. Daarbij is - eveneens - van groot belang dat het in onderhavig geval met name gaat om de juridische vormgeving - in de jas van een bv - van de feitelijke samenwerking tussen de heren [B] en [heer A], waarbij de statuten beogen om hun onderlinge verhoudingen te regelen. Dat oogmerk is ook kenbaar uit de statuten. Zo is in art. 11 lid 1 van de statuten bepaald dat de aandelen van een aandeelhouder-rechtspersoon aan de andere aandeelhouders moeten worden aangeboden (onder meer)
"indien door overgang van het stemrecht op aandelen de zeggenschap over de activiteiten van een aandeelhouder-rechtspersoon door één of meer anderen wordt verkregen". Die situatie doet zich hier voor doordat de zeggenschap over [appellante] is overgegaan van de [heer A] naar [mevrouw A]. De objectief kenbare bedoeling is dat de andere aandeelhouder, in dit geval [geïntimeerde], in staat wordt gesteld om de volledige zeggenschap - en de overige aandeelhoudersrechten - in de vennootschap te verkrijgen, indien de zeggenschap over de andere aandeelhouder wijzigt. [appellante] erkent dit ook door te stellen dat art. 11 lid 1 ertoe strekt te voorkomen dat de ene aandeelhouder door de verkoop van de aandelen in de mede-aandeelhouder in een keer wordt opgescheept met een vreemde
"compagnon"(memorie van grieven p. 9). Daarbij past dat die ene aandeelhouder in afwachting van de verkrijging van de (andere) aandelen ook niet met die vreemde
"compagnon"als (mede)directeur wordt opgescheept.
belet of ontstentenis van één of meer directeurenniet definiëren of anderszins invullen, is het hof van oordeel dat de meest aannemelijke uitleg van art. 13 lid 7 is dat de beletregeling van toepassing is geworden door het overlijden van de [heer A]. Dat met art. 13 lid 7 is bedoeld om bij dit overlijden [appellante] als directeur te handhaven, of anders gezegd: [mevrouw A] als (in)direct directeur aan te stellen, is naar het oordeel van het hof geen aannemelijk rechtsgevolg.
"een minnelijke regeling […] gelet op de veelheid aan geschillen niet binnen handbereik"ligt. Ook de brief d.d. 15 mei 2013 van [B] aan [mevrouw A] getuigt van de ernstig verstoorde verhoudingen (zie r.o. 1.17 van het tussenarrest). Dat
"met enige goede wil en een taakverdeling"partijen op korte of langere termijn weer zouden kunnen samenwerken ([appellante] de administratie en [geïntimeerde] de techniek) zoals [appellante] stelt, acht het hof in het licht van het voorgaande niet aannemelijk.
"rampzalig beleid"voert, zoals [appellante] betoogt, is onvoldoende onderbouwd. Dat de aandelen in waarde zijn gedaald wijst daar niet, en zeker niet zonder meer op. [appellante] maakt ook niet concreet in welk opzicht het beleid van [geïntimeerde] "rampzalig" is. [appellante] onderbouwt evenmin in welk opzicht haar betrokkenheid als bestuurder de zaken ten goede zou kunnen doen keren. Een toelichting op dit punt had temeer voor de hand gelegen nu de bestuursactiviteiten van [appellante] - zo deze al hebben plaatsgevonden; [geïntimeerde] heeft dat betwist - in essentie zien op het verrichten van administratie. Het feit dat [appellante] opdrachten aan de accountant heeft gegeven, betalingen heeft gedaan en namens Julo op een comparitie van partijen bij de kantonrechter is verschenen, werpt hierop geen relevant ander licht. Hierbij is van belang dat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat de activiteiten van [appellante] na het overlijden van de [heer A] overeenkomen met die welke [mevrouw A] voor dat overlijden voor Julo heeft verricht.
niet de gelegenheid gegeven een grondig onderzoek te doen", is een eerder verzoek om gegevens te verstrekken niet gehonoreerd, terwijl aan een verzoek van die strekking door een eerdere accountant (Flynth) ook geen gevolg is gegeven (pleitnota [appellante], p. 4 bovenaan). Het hof zal aan deze nadere concretisering geen gevolgen verbinden, nu deze van onvoldoende gewicht zijn. Daar komt bij dat niet is onderbouwd wat onder
een grondig onderzoekmoet worden verstaan. De door Flynth gevraagde gegevens zouden - zo dit niet al is gebeurd - aan [appellante] ter beschikking moeten worden gesteld, maar dat is wat anders dan het verstrekken van volledige en onbeperkte inzage in de administratie.
om de onvolkomenheden in de administratie te kunnen achterhalen”. De in eerste aanleg gestelde onvolkomenheden, die geen onderwerp van het processuele debat waren in hoger beroep, zijn alle gemotiveerd door [geïntimeerde] bestreden en ook in de bindendadviesprocedure bij het NAI (zie r.o. 1.8 en 1.9 van het tussenarrest) aan de orde geweest. In de bevindingen van de NAI-adviseurs is geen steun te vinden voor de stelling dat de administratie niet deugt. [appellante] stelt weliswaar - en terecht - dat deze adviseurs uitdrukkelijk hebben aangegeven geen specifiek forensisch onderzoek te hebben gedaan, maar zij miskent daarmee dat de stelplicht (en bewijslast) met betrekking tot de ondeugdelijkheid van de administratie bij haar ligt en niet omgekeerd bij [geïntimeerde]. [appellante] heeft ten behoeve van de comparitie van partijen in hoger beroep een brief d.d. 12 oktober 2009 van SBV Forensics B.V. overgelegd doch daaraan geen verdere conclusie verbonden dan dat de administratie van Julo niet compleet is. Dat er mogelijk een fiscale correctie moet plaatsvinden van
"minimaal € 5.784,--"is onvoldoende reden om als voorlopig oordeel aan te nemen dat de administratie ondeugdelijk is, dan wel dat [appellante] een aansprakelijkheidsrisico loopt. Bij pleidooi heeft [appellante] nader geconcretiseerd wat zij als onvolkomenheden beschouwt. Het hof gaat ook aan deze nadere concretisering voorbij nu deze punten geen relevant ander licht op de zaak werpen. De gestelde
"onregelmatigheden"betreffen: verkeerde, althans op twee momenten verschillende inschattingen van de accountant van het verlies over 2013, te hoge maar gecorrigeerde opnames uit rekening-courant door [geïntimeerde] en niet zakelijke boekingen door [geïntimeerde]. Deze gebeurtenissen zijn zonder adequate toelichting, die ontbreekt, niet als aanwijzingen van een ondeugdelijke administratie aan te merken. Overigens, maar dit geheel terzijde, heeft [geïntimeerde] bij gelegenheid van het pleidooi onbetwist gesteld dat ook [appellante] bij herhaling niet zakelijke kosten ten laste van Julo heeft gebracht (zoals de herhaalde aanschaf van tabakswaren op kosten van Julo).
"machtiging of goedkeuring"van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist. Het is dus niet noodzakelijk dat voor bedoelde besluiten steeds
voorafgaande instemming is vereist. De besluiten kunnen achteraf alsnog door de algemene vergadering van aandeelhouders worden goedgekeurd/bekrachtigd. Dat die goedkeuring niet (steeds) achteraf zal worden verleend is niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat de besluiten die [appellante] noemt - het voeren van procedures tegen [appellante], het sluiten van een dading, het aannemen van personeel en het verplaatsen van het bedrijf naar een nieuw huurpand - in het belang van Julo zijn, althans voor het tegendeel bestaat geen aanwijzing. Voorts is van belang dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] het er in de toekomst toe zal leiden dat er besluiten worden genomen die wel strijden met het belang van Julo.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2013;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep (inclusief het incident), aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.