ECLI:NL:GHDHA:2015:1053

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.141.516-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vorderingen inzake bestuurderschap en inzage in administratie binnen een vennootschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. [Appellante] vordert onder andere dat [geïntimeerde] haar moet toelaten als bestuurder van de vennootschap Julo en dat zij inzage krijgt in de administratie van Julo. De rechtbank had eerder de provisionele vorderingen van [appellante] afgewezen. Het hof verwijst naar de feiten zoals beschreven in het tussenarrest en voegt hieraan toe dat er een deskundige is benoemd om de waarde van de aandelen van [appellante] vast te stellen. De vorderingen van [appellante] zijn samengevat als het verkrijgen van toegang tot de functie van bestuurder, het ontvangen van een managementfee, en het verkrijgen van inzage in de administratie van Julo. Het hof overweegt dat de beletregeling van toepassing is geworden door het overlijden van een directeur, en dat [geïntimeerde] als enig bestuurder is aangesteld. Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn, onder andere omdat zij geen bestuurshandelingen meer verricht en de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn. De vordering tot inzage in de administratie wordt ook afgewezen, omdat [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd dat de administratie ondeugdelijk is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.141.516/01
Rolnummer rechtbank : C/10/408293 / HA ZA 12-762

Arrest van 12 mei 2015

in de zaak van

[appellante],

gevestigd te Capelle aan den IJssel,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen

[geïntimeerde]

gevestigd te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B. van Leeuwen te Goes.

Het geding

Bij tussenarrest van 29 juli 2014 (hierna: het tussenarrest) zijn de provisionele vorderingen van [appellante] afgewezen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord genomen. Vervolgens hebben partijen de zaak op 10 maart 2015 doen bepleiten, [appellante] door mr. Van Schaik en [geïntimeerde] door mr. Van Leeuwen, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Op voorhand hebben beide partijen een set producties aan het hof toegestuurd. Van het pleidooi is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Verdere beoordeling

1. Het hof verwijst voor de feiten naar de r.o. 1.1 tot en met 1.17 van het tussenarrest. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
1.1.
Inzake de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 juli 2012 is door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 18 september 2013 een deskundige benoemd om de waarde van de door [appellante] gehouden aandelen in Julo ten tijde van de uitwinning van die aandelen vast te stellen (r.o. 1.15 van het tussenarrest). Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 30 december 2014 heeft de rechtbank bepaald - kort gezegd - dat [geïntimeerde] en Julo kunnen overgaan tot verkoop en overdracht van deze aandelen, waarbij deze aandelen door de deurwaarder conform de blokkeringsregeling van art. 10 van de statuten van Julo worden aangeboden aan [geïntimeerde] tegen een prijs van € 181.840,-- en dat, voor het geval [geïntimeerde] de aandelen niet koopt, deze aandelen openbaar worden verkocht.
1.2.
[geïntimeerde] heeft de deurwaarder bericht bereid te zijn deze aandelen tegen genoemde prijs te kopen en af te nemen. [appellante] heeft de deurwaarder bericht dat zij in hoger beroep zal gaan tegen genoemde beschikking van de rechtbank van 30 december 2014 en heeft rechtsmaatregelen aangekondigd indien de verkoop en levering plaatsvindt. De verkoop en levering van de aandelen heeft ten tijde van het wijzen van dit arrest (nog) niet plaatsgevonden.
2. [appellante] vordert in hoger beroep, naast vernietiging van het vonnis van
27 november 2013 van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, - samengevat en geparafraseerd - dat (i) [geïntimeerde] moet toelaten en faciliteren dat [appellante] in de persoon van [mevrouw A] haar functie als bestuurder van Julo zal uitvoeren, (ii) [geïntimeerde] moet dulden dat door Julo aan [appellante] een management-fee wordt betaald en dat [appellante] kan beschikken over de financiële middelen van Julo, (iii) [geïntimeerde] aan [appellante] volledige en onbeperkte inzage in de administratie van Julo verschaft, (iv) het [geïntimeerde] wordt verboden zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders besluiten te nemen of handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de statuten van Julo, een en ander onder verbeurte van dwangsommen, en (v) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders twee procedures tegen [appellante] te beginnen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3. Grief I luidt dat de rechtbank ten onrechte negatief heeft beslist op het verzoek van [appellante] om te mogen pleiten in het incident. Deze grief faalt bij gebrek aan belang. Grief XIX richt zich tegen het afwijzen van de door [appellante] in eerste aanleg ingestelde provisionele vordering. Deze grief faalt. De rechtbank heeft deze provisionele vordering terecht afgewezen. Het hof verwijst kortheidshalve naar wat in het tussenarrest is geoordeeld over de in hoger beroep ingestelde provisionele vorderingen. Deze oordelen gaan ook met betrekking tot deze grief op.
Bestuurshandelingen, beschikken over financiële middelen Julo, management-fee
4. Met de grieven II tot en met XV betoogt [appellante] - in de kern - dat zij in de persoon van [mevrouw A] in staat dient te worden gesteld om als (in)direct bestuurder van Julo bestuurshandelingen te verrichten en over de financiële middelen van Julo te beschikken, alsmede dat aan [appellante] een management-fee dient te worden betaald gelijk aan de management-fee van [geïntimeerde]. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. [appellante] stelt dat zij daadwerkelijk als bestuurder van Julo heeft gefunctioneerd en dat zij het recht heeft weer als zodanig te functioneren. Zij stelt voorts dat het van groot belang is
"dat zij weer invloed krijgt op het beleid van de onderneming". De waarde van haar pakket aandelen in Julo lijkt te zijn gedaald van € 564.000,-- naar
€ 141.000,--. Het is nodig dat zij haar bevoegdheden binnen Julo terugkrijgt
"zodat zij dit rampzalige beleid kan keren". [appellante] acht het ook redelijk dat zij weer kan presteren en een managementfee krijgt.
6. In het kader van de discussie over de positie van [appellante] is in hoger beroep in geschil of de beletregeling van art. 13 lid 7 van de statuten van Julo van toepassing is. Art. 13 lid 7 luidt als volgt:
"Ingeval van belet of ontstentenis van één of meer directeuren, zijn de overblijvende directeuren of is de enig overblijvende directeur met het gehele bestuur belast."
7. Volgens [appellante] is artikel 13 lid 7 niet van toepassing op de onderhavige situatie omdat geen sprake is van een ontstentenis van een directeur. Dit artikel is geschreven voor de situatie dat alleen natuurlijke personen als directie optreden. Hier waren rechtspersonen directeur/bestuurder en daar is destijds bewust voor gekozen. Rechtspersonen overlijden niet. Van ontstentenis van [appellante] is ook overigens geen sprake nu zij onmiddellijk na het overlijden van de [heer A] een nieuwe bestuurder had, namelijk [mevrouw A]. Zij was bekend met Julo en functioneerde daarin reeds geruime tijd, aldus nog steeds [appellante].
8. Het hof overweegt als volgt.
8.1.
Of sprake is van
belet of ontstentenis van één of meer directeurenis een kwestie van uitleg van art. 13 lid 7. Daarbij is van belang dat het om een statutaire bepaling gaat. Voor de uitleg van een statutaire bepaling wordt in beginsel aan de objectief kenbare betekenis van de tekst van deze bepaling, gelezen in het licht van de overige tekst van de statuten, grote betekenis toegekend. Dit vindt plaats vanuit de gedachte dat met de statuten (ook) de rechtspositie van derden, die de bedoeling van de opstellers van de statuten niet kennen, wordt bepaald (vergelijk: HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, r.o. 4.4 en 4.5). Bij de uitleg mag acht worden geslagen op de vraag of het rechtsgevolg van een uitleg aannemelijk is. Daarbij is - eveneens - van groot belang dat het in onderhavig geval met name gaat om de juridische vormgeving - in de jas van een bv - van de feitelijke samenwerking tussen de heren [B] en [heer A], waarbij de statuten beogen om hun onderlinge verhoudingen te regelen. Dat oogmerk is ook kenbaar uit de statuten. Zo is in art. 11 lid 1 van de statuten bepaald dat de aandelen van een aandeelhouder-rechtspersoon aan de andere aandeelhouders moeten worden aangeboden (onder meer)
"indien door overgang van het stemrecht op aandelen de zeggenschap over de activiteiten van een aandeelhouder-rechtspersoon door één of meer anderen wordt verkregen". Die situatie doet zich hier voor doordat de zeggenschap over [appellante] is overgegaan van de [heer A] naar [mevrouw A]. De objectief kenbare bedoeling is dat de andere aandeelhouder, in dit geval [geïntimeerde], in staat wordt gesteld om de volledige zeggenschap - en de overige aandeelhoudersrechten - in de vennootschap te verkrijgen, indien de zeggenschap over de andere aandeelhouder wijzigt. [appellante] erkent dit ook door te stellen dat art. 11 lid 1 ertoe strekt te voorkomen dat de ene aandeelhouder door de verkoop van de aandelen in de mede-aandeelhouder in een keer wordt opgescheept met een vreemde
"compagnon"(memorie van grieven p. 9). Daarbij past dat die ene aandeelhouder in afwachting van de verkrijging van de (andere) aandelen ook niet met die vreemde
"compagnon"als (mede)directeur wordt opgescheept.
8.2.
Nu de statuten
belet of ontstentenis van één of meer directeurenniet definiëren of anderszins invullen, is het hof van oordeel dat de meest aannemelijke uitleg van art. 13 lid 7 is dat de beletregeling van toepassing is geworden door het overlijden van de [heer A]. Dat met art. 13 lid 7 is bedoeld om bij dit overlijden [appellante] als directeur te handhaven, of anders gezegd: [mevrouw A] als (in)direct directeur aan te stellen, is naar het oordeel van het hof geen aannemelijk rechtsgevolg.
8.3.
Hieruit volgt dat [geïntimeerde] vanaf het moment van overlijden van de [heer A] met het gehele bestuur is belast. Dat [geïntimeerde] dit standpunt eerst in hoger beroep inneemt doet daar niet aan af.
9. Daarbij komt dat naar het oordeel van het hof de eisen van redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW, vorderen dat partijen handelen overeenkomstig de beletregeling zoals hiervoor uitgelegd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
9.1.
[geïntimeerde] heeft geen voorziening ex art. 2:356 BW aan de Ondernemingskamer gevraagd. Het komt dus uitsluitend aan op de toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid of de vorderingen van [appellante] moeten worden toegewezen.
9.2.
Het is in het belang van Julo dat [geïntimeerde] bij uitsluiting is belast met het bestuur van de vennootschap. [appellante] heeft al geruime tijd geen bestuurshandelingen meer verricht. Dit is haar verboden op grond van de vonnissen van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 19 mei 2009 en 17 juli 2012, welke vonnissen kracht van gewijsde hebben gekregen. [geïntimeerde] functioneert de facto reeds jaren als enig bestuurder van Julo. Dat [appellante] in een van deze procedures niet is verschenen vanwege de hoge kosten en het hoge griffierecht komt voor haar risico en werpt geen relevant ander licht op de zaak.
9.3.
Voor het hof is duidelijk dat verhoudingen tussen partijen zodanig zwaar zijn verstoord dat een samenwerking, laat staan een vruchtbare samenwerking, niet meer tot de mogelijkheden behoort. Een gedwongen samenwerking is evident niet in het belang van Julo, maar ook niet in het belang van partijen, ondanks dat [appellante] daar anders over denkt. Partijen zijn reeds jaren in diverse procedures met elkaar verwikkeld, ook over het functioneren van [appellante] als bestuurder. Daarbij doet [appellante] forse beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde], zoals die van fraude en wanbeleid. Ook is er uitvoerige mediation geweest die niets heeft opgeleverd, terwijl [appellante] in de memorie van grieven p. 3, bovenaan, stelt dat de communicatie tussen partijen beperkt is en moeizaam verloopt om welke reden zij een comparitie van partijen niet zinvol acht omdat
"een minnelijke regeling […] gelet op de veelheid aan geschillen niet binnen handbereik"ligt. Ook de brief d.d. 15 mei 2013 van [B] aan [mevrouw A] getuigt van de ernstig verstoorde verhoudingen (zie r.o. 1.17 van het tussenarrest). Dat
"met enige goede wil en een taakverdeling"partijen op korte of langere termijn weer zouden kunnen samenwerken ([appellante] de administratie en [geïntimeerde] de techniek) zoals [appellante] stelt, acht het hof in het licht van het voorgaande niet aannemelijk.
9.4.
Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [appellante] gesuggereerd dat een andere persoon dan [mevrouw A] namens haar als bestuurder van Julo zou kunnen gaan functioneren. Het hof gaat daaraan voorbij. Immers, gevorderd is dat specifiek [mevrouw A] als bestuurder zou gaan functioneren en voorts is de suggestie onvoldoende concreet onderbouwd.
9.5.
Dat [geïntimeerde] een
"rampzalig beleid"voert, zoals [appellante] betoogt, is onvoldoende onderbouwd. Dat de aandelen in waarde zijn gedaald wijst daar niet, en zeker niet zonder meer op. [appellante] maakt ook niet concreet in welk opzicht het beleid van [geïntimeerde] "rampzalig" is. [appellante] onderbouwt evenmin in welk opzicht haar betrokkenheid als bestuurder de zaken ten goede zou kunnen doen keren. Een toelichting op dit punt had temeer voor de hand gelegen nu de bestuursactiviteiten van [appellante] - zo deze al hebben plaatsgevonden; [geïntimeerde] heeft dat betwist - in essentie zien op het verrichten van administratie. Het feit dat [appellante] opdrachten aan de accountant heeft gegeven, betalingen heeft gedaan en namens Julo op een comparitie van partijen bij de kantonrechter is verschenen, werpt hierop geen relevant ander licht. Hierbij is van belang dat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat de activiteiten van [appellante] na het overlijden van de [heer A] overeenkomen met die welke [mevrouw A] voor dat overlijden voor Julo heeft verricht.
10. Het hof zal gezien al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, de vordering(en) dat [geïntimeerde] moet toelaten en faciliteren dat [appellante] in de persoon van [mevrouw A] haar functie als bestuurder zal uitvoeren, afwijzen. Dit geldt ook voor de vorderingen ter zake van het beschikken over de financiële middelen van Julo en de toekenning van de management-fee. Immers, zonder het verrichten van werkzaamheden voor Julo, terwijl [geïntimeerde] de facto als enig bestuurder optreedt, is voor toekenning van een management-fee geen basis. Het hof ziet in de redelijkheid en billijkheid evenmin grond voor toewijzing van deze vordering. Het feit dat [appellante] vanwege haar financiële toestand dringend behoefte heeft aan betaling van de management-fee maakt dit niet anders.
Inzage in de administratie
11. Grief XVI richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] geen belang heeft bij toegang tot de administratie van Julo. [appellante] vordert een volledige en onbeperkte inzage in de administratie van Julo. Daarbij heeft zij een groot belang, mede gelet op de fiscale bestuurdersaansprakelijkheid. Nu loopt zij risico's zonder dat zij enige controle kan uitoefenen, aldus nog steeds [appellante].
11. Het hof overweegt als volgt.
12.1.
Het gaat om inzage die door Julo, en dus niet [geïntimeerde], dient te worden verstrekt. Dat neemt niet weg dat van [geïntimeerde] in beginsel mag worden verlangd al het redelijke in het werk te stellen om de inzage te faciliteren (art. 2:8 lid 1 BW). Een vordering met die strekking is echter niet ingesteld.
12.2.
Daar komt bij dat de vordering ter zake van de volledige en onbeperkte inzage in de administratie moet worden bezien tegen de eveneens gevorderde toelating van [appellante] tot het kantoor van Julo. Het hof acht mede in aanmerking genomen de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen de mogelijkheid dat [appellante] inzage kan krijgen via haar accountant en die van Julo, op dit moment, toereikend. Aldus kan [appellante] de verlangde inzage concretiseren en realiseren. Uit wat [appellante] eerst bij gelegenheid van het pleidooi naar voren heeft gebracht begrijpt het hof dat zij inmiddels - anders dan bij memorie van grieven is gesteld - wel beschikt over een accountant (SBV Forensics). Volgens [appellante] is de accountant van SBV Forensics bij een bezoek aan het kantoor van Julo "
niet de gelegenheid gegeven een grondig onderzoek te doen", is een eerder verzoek om gegevens te verstrekken niet gehonoreerd, terwijl aan een verzoek van die strekking door een eerdere accountant (Flynth) ook geen gevolg is gegeven (pleitnota [appellante], p. 4 bovenaan). Het hof zal aan deze nadere concretisering geen gevolgen verbinden, nu deze van onvoldoende gewicht zijn. Daar komt bij dat niet is onderbouwd wat onder
een grondig onderzoekmoet worden verstaan. De door Flynth gevraagde gegevens zouden - zo dit niet al is gebeurd - aan [appellante] ter beschikking moeten worden gesteld, maar dat is wat anders dan het verstrekken van volledige en onbeperkte inzage in de administratie.
12.3.
Dat de administratie ondeugdelijk is (art. 2:10 lid 1 BW) en dat [appellante] het risico loopt dat zij door de fiscus aansprakelijk wordt gesteld als zij geen volledige en onbeperkte toegang heeft tot die administratie, is niet aannemelijk gemaakt. [appellante] stelt dat zij inzage in de administratie wenst “
om de onvolkomenheden in de administratie te kunnen achterhalen”. De in eerste aanleg gestelde onvolkomenheden, die geen onderwerp van het processuele debat waren in hoger beroep, zijn alle gemotiveerd door [geïntimeerde] bestreden en ook in de bindendadviesprocedure bij het NAI (zie r.o. 1.8 en 1.9 van het tussenarrest) aan de orde geweest. In de bevindingen van de NAI-adviseurs is geen steun te vinden voor de stelling dat de administratie niet deugt. [appellante] stelt weliswaar - en terecht - dat deze adviseurs uitdrukkelijk hebben aangegeven geen specifiek forensisch onderzoek te hebben gedaan, maar zij miskent daarmee dat de stelplicht (en bewijslast) met betrekking tot de ondeugdelijkheid van de administratie bij haar ligt en niet omgekeerd bij [geïntimeerde]. [appellante] heeft ten behoeve van de comparitie van partijen in hoger beroep een brief d.d. 12 oktober 2009 van SBV Forensics B.V. overgelegd doch daaraan geen verdere conclusie verbonden dan dat de administratie van Julo niet compleet is. Dat er mogelijk een fiscale correctie moet plaatsvinden van
"minimaal € 5.784,--"is onvoldoende reden om als voorlopig oordeel aan te nemen dat de administratie ondeugdelijk is, dan wel dat [appellante] een aansprakelijkheidsrisico loopt. Bij pleidooi heeft [appellante] nader geconcretiseerd wat zij als onvolkomenheden beschouwt. Het hof gaat ook aan deze nadere concretisering voorbij nu deze punten geen relevant ander licht op de zaak werpen. De gestelde
"onregelmatigheden"betreffen: verkeerde, althans op twee momenten verschillende inschattingen van de accountant van het verlies over 2013, te hoge maar gecorrigeerde opnames uit rekening-courant door [geïntimeerde] en niet zakelijke boekingen door [geïntimeerde]. Deze gebeurtenissen zijn zonder adequate toelichting, die ontbreekt, niet als aanwijzingen van een ondeugdelijke administratie aan te merken. Overigens, maar dit geheel terzijde, heeft [geïntimeerde] bij gelegenheid van het pleidooi onbetwist gesteld dat ook [appellante] bij herhaling niet zakelijke kosten ten laste van Julo heeft gebracht (zoals de herhaalde aanschaf van tabakswaren op kosten van Julo).
12.4.
Bij deze stand van zaken is er naar het oordeel van het hof geen grond om [geïntimeerde] te veroordelen [appellante] in de gelegenheid te stellen om (op het kantoor van) Julo volledig en onbeperkte inzage in de administratie te geven.
Verbod om besluiten te nemen
13. [appellante] heeft ook gevorderd dat het [geïntimeerde] wordt verboden om zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders in de zin van art. 14 lid 3 van de statuten van Julo, besluiten te nemen of handelingen te verrichten. De grieven XVII en XVIII richten zich tegen de afwijzing van deze vordering.
14. Het gevorderde verbod is niet toewijsbaar, om de volgende redenen in onderlinge samenhang bezien.
14.1.
Art. 14 lid 3 van de statuten van Julo bepaalt dat voor de daar genoemde besluiten
"machtiging of goedkeuring"van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist. Het is dus niet noodzakelijk dat voor bedoelde besluiten steeds
voorafgaande instemming is vereist. De besluiten kunnen achteraf alsnog door de algemene vergadering van aandeelhouders worden goedgekeurd/bekrachtigd. Dat die goedkeuring niet (steeds) achteraf zal worden verleend is niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat de besluiten die [appellante] noemt - het voeren van procedures tegen [appellante], het sluiten van een dading, het aannemen van personeel en het verplaatsen van het bedrijf naar een nieuw huurpand - in het belang van Julo zijn, althans voor het tegendeel bestaat geen aanwijzing. Voorts is van belang dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] het er in de toekomst toe zal leiden dat er besluiten worden genomen die wel strijden met het belang van Julo.
14.2.
Ook is van belang dat toewijzing van het verbod tot een onwerkbare situatie zou leiden. Dat strijdt met de belangen van Julo. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat [appellante] - als aandeelhouder - stelselmatig de besluitvorming in de algemene vergadering van aandeelhouders blokkeert, bijvoorbeeld ten aanzien van het vaststellen van de jaarrekening. Dit is het gevolg van de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen. Om elke keer bij het staken der stemmen, op de voet van art. 20 lid 7 van de statuten van Julo een derde te laten benoemen door het NAI, teneinde te beslissen op de punten waarop de stemmen ter vergadering staakten, is in redelijkheid geen werkbare situatie die van [geïntimeerde] kan worden afgedwongen (art. 2:8 lid 1 BW).
Verklaring voor recht inzake gerechtelijke procedures
15. [appellante] vordert in hoger beroep tevens een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] door zonder instemming van de algemene vergadering van aandeelhouders twee civiele procedures jegens [appellante] te beginnen. [appellante] beroept zich daarbij kennelijk op art. 14 lid 3 sub i van de statuten van Julo, waarin is bepaald dat voor het aangaan van dadingen en het voeren van processen machtiging of goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist.
16. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende onderbouwd welk rechtens te respecteren belang [appellante] bij deze vordering heeft. Het enkele feit dat zij op grond van de uitkomst van die gerechtelijke procedures onherroepelijk is veroordeeld tot betaling van geldbedragen aan Julo, is een onvoldoende onderbouwing. Voor zover wordt gesteld dat de gevoerde procedures niet in het belang van Julo zijn, is dat eveneens onvoldoende onderbouwd. [appellante] betwist niet dat zij de betreffende bedragen aan Julo verschuldigd is. Dat [geïntimeerde] niet had mogen meewerken aan het invorderen van deze bedragen door Julo en daarom onrechtmatig en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt (art. 2:8 lid 1 BW) jegens [appellante], is onvoldoende onderbouwd. Voor zover [appellante] stelt dat [geïntimeerde] niet had mogen meewerken aan de procedure waarbij het rekening-courantsaldo van [appellante] is ingevorderd, nu Julo niet ook het rekening-courantsaldo van [geïntimeerde] heeft ingevorderd, is dat ook onvoldoende onderbouwd. Zo is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] niet aan haar rekening-courant verplichtingen voldoet.
Slotsom
17. Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hoger beroep faalt derhalve. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] is terecht in de kosten van de eerste aanleg veroordeeld. De grief XX faalt derhalve. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.
18. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van [appellante] nu deze niet ter zake dienend zijn, dan wel onvoldoende concreet zijn.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2013;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep (inclusief het incident), aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, H.J.M. Burg en W.E. Merens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.