3.2.In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder zich bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de betalingsrechten van appellant met de nummers 852.658 en 852.659 zijn vervallen aan de Nationale reserve. Het geding spitst zich toe op de vraag of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) 641/2014, die maken dat de betalingsrechten niet worden geacht te zijn vervallen.
3.3.1.Appellant stelt dat hij voor 15 mei 2016, de uiterste datum waarop de Gecombineerde opgave 2016 kon worden ingediend, niet bekend was of kon zijn met de door verweerder aan de verschillende betalingsrechten toegekende specifieke nummers. Appellant kon toen dus niet weten welke van zijn betalingsrechten hij in 2015 zelf heeft benut en welke hij heeft verhuurd. Hierdoor heeft hij, ter voorkoming van het vervallen van betalingsrechten na 2016, geen juiste afweging kunnen maken voor de overdracht in 2016 van betalingsrechten, waarbij hij heeft gekozen voor de nummers 852.656 en 852.657.
3.3.2.Appellant acht het zeer onwaarschijnlijk dat hij vanaf 16 maart 2016 de onder 1.1 vermelde tabel heeft kunnen raadplegen. Daarin is vermeld welke rechten hij voor 2015 heeft benut. Het eerste besluit waaruit blijkt welke rechten hij voor 2015 heeft benut, dateert van 25 juni 2016, dus na 16 maart 2016 en zelfs na 15 mei 2016, de uiterste datum voor het indienen van de Gecombineerde opgave 2016. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het besluit op dat bezwaar is pas op 24 maart 2017 genomen. Het kan niet zo zijn dat appellant door de late besluitvorming en het door verweerder niet tijdig aangeven welke betalingsrechten in 2015 zijn benut, geconfronteerd wordt met het vervallen van zijn betalingsrechten aan de Nationale reserve in 2017. Bijkomend aspect is dat appellant de nu vervallen betalingsrechten voor het aanvraagjaar 2017 heeft doorverhuurd aan een derde. Appellant heeft ter zitting van het College verder nog aangevoerd dat in een overzicht van verweerder (RVO) van 27 maart 2017 alle rechten nog gewoon zijn weergegeven alsof ze er nog zijn.
3.4.1.Verweerder heeft desgevraagd door het College bij brief van 20 augustus 2019 nadere informatie verstrekt en heeft daarbij aangegeven dat het technisch niet mogelijk is om een exacte weergave te genereren van wat appellant zou hebben kunnen zien als hij op 16 maart 2016 zou hebben ingelogd in ‘mijn dossier’ op www.rvo.nl. Volgens verweerder is hetgeen in ‘mijn dossier’ voor appellant zichtbaar is, echter rechtstreeks gekoppeld aan het systeem van verweerder. Toen verweerder dus op 9 maart 2016 registreerde dat appellant 2,43 betalingsrechten met een waarde van € 175,93 per recht en de rechtnummers 852.656, 852.657, 852.658 en 852.659 toekwamen, was dat op dat moment ook zichtbaar voor appellant. Appellant kon volgens verweerder dus al een week voorafgaand aan het versturen door verweerder van de ‘Beslissing toekenning betalingsrechten 2015’ van 16 maart 2016 zien hoeveel betalingsrechten tegen welke waarde hij toegekend kreeg, alsmede de rechtnummers van die betalingsrechten. Appellant is in de bijlage van dat besluit op de vindplaats van die informatie gewezen. Verweerder heeft stukken (schermprints) overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat appellant vanaf 9 maart 2016 via ‘mijn dossier’ op ‘mijn.rvo.nl’ bekend kon zijn met de beschikbare informatie over de door hem verhuurde rechten. Ook heeft verweerder schematisch weergegeven wat appellant volgens hem per welke datum kon zien in ‘mijn dossier’ op ‘mijn.rvo.nl’:
rechtnummer rechtnummer overdracht verhuur vervallen registratie
zichtbaar in ‘mijn RVO’ 15-5-2015 t/m 16-5-2015 per 15-6-2016
zichtbaar in ‘mijn RVO’
852656 9-3-2016 9-3-2016
852657 9-3-2016 9-3-2016
852658 9-3-2016 nvt 9-6-2017
852659 9-3-2016 nvt 9-6-2017
178891 14-10-2016 19-10-2016
3.4.2.Appellant heeft betwist dat de door verweerder bij zijn brief van 20 augustus 2019 gevoegde bijlagen met schermprints konden worden geraadpleegd in ‘mijn.rvo.nl’ en stelt dat deze afkomstig zijn uit het systeem van verweerder dat door relaties niet geraadpleegd kan worden. Het ontbreekt volgens appellant nog steeds aan informatie over de bekenmaking voorafgaand aan 15 mei 2016 van de koppeling van betaling en benutting aan de met een private overeenkomst in 2015 verhuurde rechten.
3.5.1.Het College is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 9 maart 2016 in het door hem gebruikte computersysteem heeft geregistreerd dat appellant op 15 mei 2015 over 2,43 betalingsrechten beschikte met de rechtnummers 852.656 (omvang 1), 852 .657 (omvang 0,61), 852.658 (omvang 0,43) en 852.659 (omvang 0,39) en dat appellant door middel van een private overeenkomst in 2015 1,62 betalingsrechten heeft verhuurd met de recht nummers 852.656 (omvang 1) en 852.657 (omvang 0,61). Het College acht het evenzeer voldoende aannemelijk dat, zoals verweerder stelt, deze informatie toen ook zichtbaar was in het door appellant te raadplegen deel van dat systeem, te weten in ‘mijn dossier’ op ‘mijn.rvo.nl’. Dat het voor verweerder technisch niet mogelijk is om een schermprint te overleggen van wat appellant zou hebben gezien als hij op 16 maart 2016 zou hebben ingelogd in ‘mijn dossier’ baat appellant, anders dan hij heeft bepleit, niet. Het College heeft in zijn oordeelsvorming mede betrokken dat appellant op 21 april 2016 een ‘concept melding overdragen betalingsrechten’ heeft ingediend, die op 11 mei 2016 door de huurder is bevestigd, voor de overdracht in 2016 van 1,61 rechten met de nummers 852.656 en 852.657. Daaruit blijkt dat appellant in ieder geval op die datum met die nummers bekend was. De onder 3.3.2 vermelde beroepsgrond slaagt niet.
3.5.2.Het College is van oordeel dat appellant vanaf 9 maart 2016 en dus voorafgaand aan 15 mei 2016, de uiterste datum voor het indienen van de Gecombineerde opgave 2016, er mee bekend kon zijn welke rechtnummers aan de door hem in 2015 verhuurde betalingsrechten waren toegekend. Hieruit volgt dat appellant voorafgaand aan het indienen van de Gecombineerde opgave 2016 had kunnen weten dat hij in 2015 en in 2016 dezelfde betalingsrechten heeft verhuurd. Indien en voor zover appellant, zoals hij stelt, dat niet wist of niet wist welke nummers hij in 2016 het beste kon overdragen om verval van niet-benutte rechten in 2017 te voorkomen, had het op zijn weg gelegen hierover met verweerder contact op te nemen dan wel anderszins informatie in te winnen. Dat appellant dat niet heeft gedaan komt voor zijn risico en rekening. De onder 3.3.1 vermelde beroepsgrond slaagt evenmin.