In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 augustus 2022, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld. De appellante, een restaurant dat op 30 oktober 2019 is geopend, had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellante niet voldeed aan de vereisten van een omzetverlies van ten minste 30% en het minimum van € 4.000,- aan berekende vaste lasten. De appellante stelde dat de TVL op basis van de periode juni tot en met september 2019 moest worden berekend, maar het College oordeelde dat in die periode geen omzet was gerealiseerd, aangezien het restaurant nog niet geopend was.
Het College oordeelde dat de TVL geen mogelijkheden biedt om van de bepalingen in artikel 3 af te wijken en dat de appellante niet kon aantonen dat er evidente juridische belemmeringen waren die haar verhinderden om te starten op de datum van inschrijving in het handelsregister. De melding van ingebruikname en de gereedmelding bouw werden door het College niet als evidente juridische belemmeringen erkend. Het College vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, omdat dit niet deugdelijk gemotiveerd was volgens artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat het door de appellante betaalde griffierecht diende te worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van subsidieaanvragen en de strikte toepassing van de regels zoals vastgelegd in de TVL, waarbij het College de belangen van de appellante in overweging nam, maar ook de noodzaak om de regels te handhaven.