In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 1 februari 2022, met zaaknummers 20/1037 en 20/1039, staat de herziening van subsidies centraal. Appellante, een stichting, heeft verzocht om terug te komen van eerder genomen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 15 september 2017 subsidies voor twee projecten had vastgesteld. De verzoeken om herziening zijn door de minister afgewezen, omdat er volgens hem geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die deze herziening rechtvaardigden. Appellante heeft in beroep gesteld dat de minister de bevoegdheid had om terug te komen op de besluiten, vooral gezien eerdere uitspraken van het College van 17 september 2019 die betrekking hadden op andere projecten van appellante.
Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante de mogelijkheid had om in beroep te gaan tegen de besluiten van 15 september 2017, maar dit niet heeft gedaan. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de eerdere besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. Het College concludeert dat de afwijzing van de herzieningsverzoeken niet evident onredelijk is en dat appellante niet heeft aangetoond dat de financiële gevolgen van de afwijzing onredelijk zijn. De beroepen van appellante zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.