In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de randvoorwaardenkorting van 3% die is opgelegd aan appellante, een maatschap, op de door haar in 2018 aangevraagde rechtstreekse betalingen. De korting is opgelegd omdat appellante een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel heeft gebruikt. Appellante betwist de bevoegdheid van verweerder om deze korting toe te passen, met het argument dat beheerseis 10 niet van toepassing zou zijn in deze situatie. Echter, het Hof van Justitie heeft in een prejudiciële uitspraak van 5 mei 2022 bevestigd dat beheerseis 10 ook van toepassing is op het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om de korting toe te passen. Appellante heeft hiertegen geen nieuwe argumenten ingebracht, waardoor het College concludeert dat het beroep ongegrond is.
Daarnaast heeft appellante een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de procedure drie jaar en drie maanden heeft geduurd, maar dat de tijd die is besteed aan het afwachten van de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn van één maand. Het College heeft besloten dat appellante recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-, die volledig aan de Staat der Nederlanden wordt toegerekend. De proceskosten voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding zijn vastgesteld op € 379,50.
De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2022, waarbij het College de Staat der Nederlanden heeft veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.