1.4Bij het primaire besluit heeft verweerder de heffing op grond van artikel IVa van de Wijzigingswet voor appellante vastgesteld op € 32.331,46. Verweerder heeft de heffing hierbij met toepassing van dat artikel berekend op basis van de volgende formule:
aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 in een stal aanwezig was (berekend door op de forfaitaire omloopsnelheid in mindering te brengen het aantal dagen dat een koppel werkelijk vóór 1 januari 2018 op het bedrijf aanwezig was) gedeeld door de forfaitaire omloopsnelheid van het koppel, waarna de uitkomst van deze breuk is vermenigvuldigd met het werkelijke aantal vóór 1 januari 2018 opgezette dieren en vervolgens met het voor 2018 geldende tarief voor de desbetreffende diercategorie.
Heffing Overgangsregeling =
(
forfaitaireomloopsnelheid min werkelijk aantal dagen 2017) /
forfaitaireomloopsnelheid) * werkelijk aantal
vóór 1 januari 2018 opgezettedieren * tarief 2018.
Zodoende kon volgens verweerder overeenkomstig artikel IVa van de Wijzigingswet het aantal dagen dat de dieren op het bedrijf aanwezig waren vóór het kalenderjaar 2018 bij de berekening van de heffing buiten beschouwing worden gelaten. De forfaitaire omloopsnelheid is de gemiddelde omloopsnelheid per categorie pluimvee uit het Informatiesysteem Pluimvee (KIP) van de Stichting AVINED te Houten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft wel (ambtshalve) aanleiding gezien om de heffing opnieuw te berekenen omdat hij bij het bestreden besluit bij het vaststellen van de periode dat de dieren in de stal hebben doorgebracht is uitgegaan van de werkelijke periode dat een koppel dieren vanaf 1 januari 2018 en in totaal in de stal heeft doorgebracht (de zogenoemde werkelijke omloopsnelheid), ook indien dat koppel tot na 1 januari 2019 in de stal is gehouden, en niet van de forfaitaire omloopsnelheid, waarvan hij bij het primaire besluit was uitgegaan. Voor de vaststelling van genoemde (werkelijke) periode baseert verweerder zich op de gegevens in het KIP. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van de heffing in het bestreden besluit de volgende formule heeft toegepast:
aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 werkelijk in een stal aanwezig was gedeeld door de werkelijke omloopsnelheid van het koppel, waarna de uitkomst van deze breuk is vermenigvuldigd met het werkelijke aantal op de vóór 1 januari 2018 opgezette dieren en vervolgens met het voor 2018 geldende tarief voor de desbetreffende diercategorie.
Heffing Overgangsregeling =
(
werkelijk aantaldagen 2018 en 2019) /
werkelijkeomloopsnelheid) * werkelijk
aantal vóór 1 januari 2018 opgezettedieren * tarief 2018.
Omdat in het geval van appellante de teller van de breuk (het werkelijke aantal dagen in 2018 en 2019) lager was dan in de berekening in het primaire besluit (de forfaitaire omloopsnelheid verminderd met het werkelijke aantal dagen in 2017), bleek in de heroverweging dat appellante een lagere heffing - namelijk € 32.308,45- zou moeten betalen dan is vastgesteld bij het primaire besluit. Om die reden heeft verweerder ambtshalve het primaire besluit herroepen en de heffing op dat bedrag vastgesteld.
Verweerder heeft de berekening ten opzichte van die in het primaire besluit dus op een punt aangepast, namelijk dat hij bij de toepassing van de formule in de noemer is uitgegaan van de werkelijke omloopsnelheid in plaats van de forfaitaire omloopsnelheid.
3. Appellante voert aan dat verweerder bij het bestreden besluit een onjuiste formule heeft gehanteerd om de heffing te berekenen. Bij de berekening van de heffing in het bestreden besluit is verweerder weliswaar terecht uitgegaan van het werkelijke aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 op het bedrijf aanwezig is geweest, maar heeft hij in de hiervoor onder 2 genoemde noemer van de breuk uit de formule ten onrechte het werkelijke totaal aantal dagen dat het koppel vanaf de opzetdatum in een stal aanwezig was gehanteerd. Volgens appellante had verweerder daarbij moeten uitgaan van de forfaitaire omloopsnelheid voor de desbetreffende categorie pluimvee als maximum. In dat verband heeft appellante verwezen naar het ‘Overzicht omloopsnelheden pluimvee’ dat afkomstig is van verweerders Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Appellante stelt verder dat het onjuist is om voor de koppels die vóór 1 januari 2018 zijn opgezet, en die in 2019 ook nog op het bedrijf aanwezig zijn, dezelfde formule toe te passen en dat ten aanzien van de dieren uit die koppels het voor 2019 geldende, lagere tarief moet worden gehanteerd. Bovendien is sprake van rechtsongelijkheid omdat verweerder de berekening van de heffing alleen heeft aangepast bij pluimveehouders die bezwaar hebben gemaakt tegen de heffing. Verder voert appellante aan dat de heffing op grond van artikel IVa van de Wijzigingswet onevenredig is en dat ten onrechte geen uitzonderingsregeling voor bijzondere gevallen is opgenomen in de regelgeving. Pluimveehouders die niet volledig verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de tekorten in het Diergezondheidsfonds hebben een te hoge heffing gekregen. Ook heeft verweerder ten onrechte het verzoek om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden afgewezen.
Berekening van de heffing Diergezondheidsfonds Overgangsregeling Pluimvee 2018