ECLI:NL:CBB:2022:362

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/1028
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp op basis van termijnoverschrijding en gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 juli 2022, zaaknummer 20/1028, is het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante had een subsidie aangevraagd voor een warmtepomp in haar nieuwbouwwoning, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag moest binnen zes maanden na de installatie van de warmtepomp worden ingediend, maar appellante deed dit pas op 29 mei 2020, terwijl de oplevering van haar woning op 20 september 2019 had plaatsgevonden. Appellante stelde dat zij pas maanden na de oplevering door het bouwbedrijf op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om een subsidieaanvraag in te dienen. Ze voerde ook aan dat een andere aanvrager uit hetzelfde nieuwbouwproject, die ook te laat had aangevraagd, wel subsidie had gekregen, wat zij als onrechtvaardig beschouwde.

Het College oordeelde dat de Regeling nationale EZ-subsidies geen ruimte biedt voor een belangenafweging in gevallen van termijnoverschrijding. De omstandigheid dat appellante pas later geïnformeerd was, kon geen rol spelen in de beoordeling. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig een aanvraag in te dienen. Bovendien werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat niet was vastgesteld dat de andere aanvrager in een vergelijkbare situatie verkeerde. De uitspraak bevestigde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1028

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie voor een warmtepomp op grond van Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie van de Regeling nationale EZ-subsidies (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2022. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante heeft subsidie aangevraagd voor de warmtepomp in haar nieuwbouw woning. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat in de Regeling is bepaald dat de aanvraag binnen zes maanden na installatie van de waterpomp moet worden ingediend en appellante haar aanvraag pas na die zes maanden heeft gedaan. Appellante is het daar niet mee eens. Zij heeft de aanvraag niet binnen de termijn ingediend omdat zij pas maanden na de oplevering van haar woning van het bouwbedrijf hoorde dat zij een subsidieaanvraag voor de warmtepomp kon doen. Verder heeft appellante aangevoerd dat een andere aanvrager uit hetzelfde nieuwbouwproject, die de aanvraag ook buiten de termijn heeft ingediend, de subsidie wel heeft gekregen. Appellante vindt dat niet eerlijk en vindt dat verweerder haar aanvraag dan ook moet toewijzen.
2. Volgens verweerder is het appellantes eigen verantwoordelijkheid om de aanvraag tijdig in te dienen. Daarom houdt hij er geen rekening mee dat appellante pas na afloop van de wettelijke termijn van het bouwbedrijf heeft gehoord dat zij subsidie voor de warmtepomp kon aanvragen. Verweerder vindt ook niet dat hij appellante subsidie moet verlenen omdat een aanvrager uit hetzelfde nieuwbouwproject, die volgens appellante ook te laat een aanvraag heeft gedaan, de subsidie wel gekregen heeft. Verweerder weet namelijk niet of die aanvraag, net zoals de aanvraag van appellante, buiten de zes maandentermijn is gedaan. En als de andere aanvrager ten onrechte subsidie zou hebben gekregen, is dat voor verweerder geen reden om ook aan appellante ten onrechte subsidie te verlenen.
3. De tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Verweerder gaat bij de beoordeling of een aanvraag voor subsidie voor een warmtepomp in een nieuwbouw woningen tijdig is ingediend uit van de datum van oplevering van de woning. De warmtepomp is weliswaar eerder geïnstalleerd, maar de installatiedatum is niet altijd bij de aanvragers bekend en zij kunnen pas vanaf het moment van oplevering over de warmtepomp beschikken.
5. De woning van appellante is op 20 september 2019 opgeleverd. De termijn om de aanvraag in te dienen liep in dit geval dus tot 20 maart 2020. Appellante heeft de subsidieaanvraag pas daarna, namelijk op 29 mei 2020 ingediend.
6. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 9 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:143), is in artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling dwingend voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen. De Regeling bevat geen hardheidsclausule en biedt verweerder daarom geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De omstandigheid dat appellante pas in april 2020 door de bouwonderneming is geïnformeerd, kan geen rol spelen. Verweerder was gehouden de aanvraag van appellante af te wijzen.
7. Het beroep dat appellante heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Voor zover moet worden aangenomen dat de stelling van appellante dat een andere aanvrager uit het nieuwbouwproject de woning op 2 oktober 2019 opgeleverd heeft gekregen en de subsidieaanvraag op 16 april 2020 heeft ingediend, juist is, volgt daaruit niet zonder meer dat ook die aanvraag te laat is ingediend. In het door appellante aangehaalde geval is volgens verweerder een latere opleverdatum vermeld, zodat de aanvraag tijdig is gedaan en er dus geen sprake is van eenzelfde geval als dat van appellante. Voor zover die toewijzing onterecht is geweest omdat de aanvrager een latere datum dan de opleverdatum van de woning heeft vermeld, kan dat niet leiden tot toewijzing van de aanvraag van appellante. En zelfs als die aanvraag, net zoals de aanvraag van appellante, buiten de zes maandentermijn zou zijn gedaan, kan een toewijzing daarvan niet leiden tot toewijzing van de aanvraag van appellante. Het is vaste jurisprudentie van het College dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan is gehouden een eerder in een beperkt aantal gevallen gemaakte fout te herhalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:491 en de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:CBB:2016:215).
8 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de subsidieaanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep van appellante is ongegrond
.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M. van Duuren en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2022.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage

In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies is bepaald dat verweerder subsidies verstrekt voor activiteiten die passen in het beleid inzake energie en duurzaamheid.
In artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is bepaald dat de Minister afwijzend beslist op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.
In artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling is bepaald dat de Minister afwijzend beslist op een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie voor de productie van duurzame energie bestemd voor de eigen woning, indien de aanvraag later dan zes maanden na het installeren ervan is ingediend.