In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 juli 2022, zaaknummer 20/894, is de afwijzing van een subsidieaanvraag voor een warmtepomp door de minister van Economische Zaken en Klimaat aan de orde. De appellant had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De appellant had de aanvraag pas op 22 april 2020 ingediend, terwijl de termijn om dit te doen liep tot 2 april 2020, na de oplevering van zijn woning op 2 oktober 2019. De minister stelde dat de aanvraag binnen zes maanden na installatie van de warmtepomp moest worden ingediend, en dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag. De omstandigheid dat de appellant pas na de termijn de benodigde documenten van zijn aannemer had ontvangen, werd niet als een geldige reden beschouwd voor de termijnoverschrijding.
Daarnaast voerde de appellant aan dat zijn buren wel subsidie hadden ontvangen, wat volgens hem een schending van het gelijkheidsbeginsel inhield. Het College oordeelde echter dat de aanvragen van de buren tijdig waren ingediend, en dat de minister niet verplicht was om een eerdere fout te herhalen door de aanvraag van de appellant alsnog goed te keuren. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.