ECLI:NL:CBB:2022:358

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/220
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om intrekking van toelatingen voor glyfosaat

In deze zaak heeft appellant op 13 december 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op zijn bezwaarschrift van 19 augustus 2019. Appellant had verweerder verzocht om alle toelatingen voor middelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in te trekken. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, waarbij hij het verzoek opvatte als een verzoek om een aanwijzing in het kader van artikel 44 van Verordening 1107/2009. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) oordeelt dat appellant geen belanghebbende is bij het besluit over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het College stelt vast dat appellant geen persoonlijk belang heeft dat hem onderscheidt van willekeurige anderen, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 5 juli 2022, waarbij de rechters T.G.M. Simons, J.H. de Wildt en D. Brugman aanwezig waren. De griffier was M.B. van Zantvoort.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/220

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, verweerder

Procesverloop

Op 13 december 2019 heeft appellant bij de rechtbank Gelderland beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 19 augustus 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank Gelderland heeft het beroepschrift en het verweerschrift doorgezonden aan het College.
Op 8 juli 2020 heeft het College het beroep behandeld op een zitting van een enkelvoudige kamer. Daar waren aanwezig appellant en de toenmalige gemachtigde van verweerder mr. P.E. de Bakker.
Het College heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 25 april 2022 is het beroep verder behandeld op een zitting van een meervoudige kamer van het College. Daar waren aanwezig appellant en voor verweerder mr. B.A. de Vries en mr. E.N.T.A. Göertz.

Overwegingen

Feiten
1. Op 7 augustus 2019 heeft appellant verweerder verzocht om alle toelatingen voor middelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in te trekken. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek tot het geven van een mogelijke aanwijzing in het kader van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009). Op grond van deze bepaling kan verweerder ambtshalve een toelating te allen tijde opnieuw bekijken als er aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 29 van Verordening 1109/2009 genoemde eisen. Verweerder heeft appellant met een e-mailbericht van 15 augustus 2019 gemotiveerd medegedeeld dat er geen aanleiding is om in te grijpen in de huidige toelatingen en het verzoek afgewezen.
2. Daartegen heeft appellant op 19 augustus 2019 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar heeft appellant verweerder op 22 september 2019 en 7 oktober 2019 in gebreke gesteld. Op 20 november 2019 heeft appellant verweerder verzocht om oplegging van een dwangsom.
3. Nadat appellant bij de rechtbank Gelderland beroep had ingesteld heeft verweerder bij brief van 9 januari 2020 gereageerd op door appellant toegezonden informatie en toegelicht dat en waarom hij geen aanleiding ziet om in te grijpen in de bestaande toelatingen.
Beoordeling door het College
4. Het College moet allereerst, ook ambtshalve, beoordelen of het bevoegd is om van het beroep kennis te nemen en, zo ja, of het beroep ontvankelijk is.
5. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 6:2 van de Awb worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld (a) de schriftelijke weigering een besluit te nemen en (b) het niet tijdig nemen van een besluit. Onder de schriftelijke weigering een besluit te nemen is zowel begrepen de mededeling van het bestuursorgaan dat op een verzoek geen besluit zal volgen als de uitdrukkelijke afwijzing van een verzoek om een besluit te nemen. Op grond van artikel 4 van hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een besluit op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) beroep worden ingesteld bij het College. Een besluit over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel is geen beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, maar een besluit van algemene strekking (uitspraak van het College van 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:40).
6. Het verzoek van appellant aan verweerder om (ambtshalve) toepassing te geven aan artikel 44 van Verordening 1107/2009 strekt ertoe dat verweerder een besluit neemt op grond van de Wgb. Dat volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Wgb. Daarin is verweerder voor Nederland aangewezen als de bevoegde autoriteit in de zin van Verordening 1107/2009. Het e-mailbericht van verweerder van 15 augustus 2019 houdt de uitdrukkelijke afwijzing in van het verzoek van appellant en daarmee de schriftelijke weigering een besluit te nemen. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb kan ook daartegen beroep bij het College worden ingesteld. Het beroep van appellant is gericht tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen de uitdrukkelijke afwijzing van zijn verzoek. Voor de vaststelling welke voorzieningen (op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb) openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit is bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen zouden openstaan indien een reëel besluit zou zijn genomen (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0325). Hieruit volgt dat het College bevoegd is om van het beroep van appellant kennis te nemen.
7. Het College beoordeelt vervolgens of appellant belanghebbende is. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt moet volgens de vaste rechtspraak (ook) van het College degene die het betreft onder meer een hem persoonlijk aangaand belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van willekeurige anderen.
8. Naar het oordeel van het College is appellant geen belanghebbende bij een besluit over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel en dus ook niet bij de uitdrukkelijke afwijzing door verweerder van zijn verzoek om zo’n besluit te nemen. Het door appellant gestelde volksgezondheidsbelang is niet een persoonlijk belang. Dat geldt ook voor het beroep dat hij heeft gedaan op het feit dat hij ongeveer 300 meter verwijderd woont van landbouwgronden en al twintig jaar wandelt door een bos en langs akkers waar op grote schaal glyfosaat wordt gebruikt en voor het beroep dat hij heeft gedaan op het feit dat zijn buren regelmatig glyfosaat gebruiken. Hieruit volgt dat appellant geen ontvankelijk bezwaar kan maken tegen het e-mailbericht van verweerder van 15 augustus 2019 en daarmee ook geen ontvankelijk beroep kan instellen tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op zijn bezwaarschrift daartegen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. J.H. de Wildt en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
w.g. T.G.M. Simons w.g. M.B. van Zantvoort