ECLI:NL:CBB:2022:274

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
20/793
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag ISDE voor warmtepompen door zakelijke aanvrager

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 mei 2022, zaaknummer 20/793, is de aanvraag van appellante voor een ISDE-subsidie voor warmtepompen afgewezen. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante deze niet als natuurlijk persoon had ingediend, maar als zakelijke aanvrager. De warmtepompen waren aangeschaft vóór de indiening van de subsidieaanvraag, wat volgens de regelgeving betekent dat er geen recht op subsidie bestaat. De appellante had 29 warmtepompen aangeschaft voor een appartementencomplex en had deze op 6 februari 2020 aangevraagd. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor de warmtepompen niet voor subsidie in aanmerking komen, aangezien deze al waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend. Het College oordeelde dat de appellante als zakelijke aanvrager moet worden beschouwd, omdat zij de warmtepompen had aangeschaft voor verhuurdoeleinden, wat een economische activiteit inhoudt. De appellante voerde aan dat zij ten onrechte als zakelijke aanvrager was aangemerkt en dat de warmtepompen voor haar eigen woning waren aangeschaft. Het College verwierp deze argumenten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het stimulerend effect van subsidies en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden verleend.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Economische zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. van der Voort).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om een subsidie op grond van de regeling Investeringssubsidie duurzame energie (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College is van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Hieronder licht het College zijn oordeel toe. Bij zijn oordeel is het College uitgegaan van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in bijlage I van deze uitspraak. Deze bijlage is een onderdeel van de uitspraak.
Wat aan het beroep is voorafgegaan
2. Op 20 november 2019 heeft appellante 29 warmtepompen aangeschaft voor 26 appartementen, 2 algemene ruimten en 1 sportruimte. Dit complex staat op naam van appellante en haar echtgenoot. De warmtepompen zijn op 29 december 2019 geïnstalleerd. Vervolgens heeft appellante op 6 februari 2020 subsidie aangevraagd op grond van de Regeling.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante eerst de waterpompen heeft aangeschaft en vervolgens subsidie heeft aangevraagd. Verweerder is van mening dat appellante een zakelijke aanvrager is, waardoor de subsidieverlening moet voldoen aan het vereiste van stimulerend effect. In dit geval houdt dat vereiste in dat de subsidie geacht wordt geen stimulerend effect te hebben wanneer de installaties voor de productie van duurzame energie zijn aangeschaft voordat een aanvraag om subsidie is ingediend. Daarnaast bepaalt artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (het Kaderbesluit) dat kosten die zijn gemaakt voor indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen. Van een dergelijke situatie is in het geval van appellante sprake, zodat zij niet voldoet aan de subsidievoorwaarden, aldus verweerder.
Beroepsgronden
4. Appellante voert aan dat verweerder haar ten onrechte heeft aangemerkt als een zakelijke aanvrager. Zij stelt dat hierover niets in de Regeling is opgenomen en dat daarom moet worden aangesloten bij de juridische kwalificaties voor rechtspersonen en natuurlijke personen. Appellante heeft op 20 november 2019 op eigen naam 29 warmtepompen aangeschaft. Deze warmtepompen zijn dus aangeschaft door een natuurlijk persoon. Dat de warmtepompen zijn aangeschaft voor woningen die appellante gaat verhuren, is irrelevant bij de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast voert appellante aan dat zij er bij de aanschaf van de warmtepompen vanuit is gegaan dat zij hiervoor subsidie zou krijgen. Het aanschaffen van de warmtepompen is anders financieel niet haalbaar. Volgens appellante is daarmee ook voldaan aan het vereiste van stimulerend effect.
Verweer
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de subsidieaanvraag van appellante een aanvraag is op grond van artikel 4.5.3, eerste lid, van de Regeling, omdat zij een zakelijke aanvrager is. Daartoe voert hij aan dat appellante de ruimtes, waar de warmtepompen zijn geïnstalleerd, zal gaan verhuren. De verhuur van (onder meer) woonruimte is een dienst die wordt aangeboden op de zakelijke markt, waarvoor appellante een vergoeding zal vragen en waarbij zij deelneemt aan het economisch verkeer. Volgens de definitie van de Kamer van Koophandel is dan sprake van een onderneming, die kan worden ingeschreven in het handelsregister. Verweerder verwijst in dat kader naar de uitspraak van het College van 20 november 2018, ECLI:NL:CBB:2018:625. Verder voert verweerder aan dat niet wordt voldaan aan het vereiste van ‘eigen woning’. In de toelichting bij artikel 4.5.17 van de Regeling staat dat het moet gaan om natuurlijke personen, die ten behoeve van de eigen woning, anders dan voor het eigen bedrijf, een investering hebben verricht. Daar is in het geval van appellante geen sprake van. Met betrekking tot het vereiste van stimulerend effect wijst verweerder op de uitspraak van het College van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:293).
Beoordeling door het College
6. Artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit bepaalt dat kosten, die zijn gemaakt voor het indienen van de aanvraag, niet voor subsidie in aanmerking komen. Dat is alleen anders als het gaat om kosten die zijn gemaakt door een natuurlijk persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning. Dit is bepaald in artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling. Appellante heeft de warmtepompen niet aangeschaft voor haar eigen woning, maar voor ruimtes die zij van plan is te verhuren. De uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling, is daarom niet van toepassing in deze situatie. Dat appellante de warmtepompen heeft gekocht als natuurlijk persoon en niet als rechtspersoon maakt geen verschil. Door het verhuren van de ruimtes neemt appellante deel aan het economisch verkeer en oefent zij een economische activiteit uit. Om die reden kan zij bij de beoordeling van haar aanvraag niet als natuurlijk persoon worden aangemerkt. Het College verwijst hierbij naar zijn uitspraak van 1 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:88).
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
w.g. B. Bastein w.g. C.M.J. Rouwers

Bijlage: Wettelijk kader

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene Groepsvrijstellingsverordening) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 6
1. Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. (…)
Artikel 41
1. Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.”
Het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV- subsidies luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 10
1. Voor subsidie komen de redelijke gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit
2. Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
(…).
Artikel 15
Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitleg van in dit hoofdstuk gebruikte, voor de berekening van de subsidiabele kosten relevante begrippen.
Artikel 22
1. Onze minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
(…)
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;
(…).”
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
(…)
Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten
(…)
2. Voor de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die uiterlijk drie maanden vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.