ECLI:NL:CBB:2019:293
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van investeringssubsidie duurzame energie op nihil wegens niet voldoen aan stimulerend effect
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van een investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) op nihil. De appellante had een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp, maar de minister stelde de subsidie vast op nihil omdat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van het stimulerend effect, zoals vastgelegd in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. De minister stelde vast dat appellante verplichtingen was aangegaan voor de investering in de warmtepomp voordat de aanvraag was ingediend, wat in strijd was met de subsidievoorwaarden.
De appellante voerde aan dat de aanvraag pas op 4 juli 2017 was ingediend vanwege problemen met e-herkenning, maar het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij appellante lag. Het College concludeerde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van het stimulerend effect. Het College overwoog dat appellante onjuiste gegevens had verstrekt en dat de minister bevoegd was om de subsidie lager vast te stellen op basis van de Algemene wet bestuursrecht.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister niet in strijd had gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. De gevolgen van het aangaan van de overeenkomst voordat de subsidieaanvraag was ingediend, lagen geheel binnen de risicosfeer van appellante. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. A. Graefe.