In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 november 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had een subsidieaanvraag ingediend voor twee warmtepompen op basis van de Regeling nationale EZ-subsidies. De aanvraag werd door de minister afgewezen, omdat de kosten voor de warmtepompen al waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend, wat in strijd is met de voorwaarden voor subsidie. De minister kwalificeerde de aanvraag als een zakelijke aanvraag, omdat de warmtepompen waren geïnstalleerd in een kantoorpand dat door de appellant werd verhuurd. De appellant betwistte deze kwalificatie en stelde dat hij als particulier moest worden aangemerkt, omdat het pand in particulier eigendom was.
Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 werd duidelijk dat de appellant de warmtepompen had aangeschaft voordat de subsidieaanvraag was ingediend. Het College oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet als particulier kon worden gekwalificeerd, omdat het pand een kantoorpand was en niet de eigen woning van de appellant. Het College concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op de hoogte was van de voorwaarden voor particuliere aanvragen en dat hij de aanvraag niet correct had ingediend. De conclusie was dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.