ECLI:NL:CBB:2022:245

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
21/594
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van SBI-codes in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 mei 2022, zaaknummer 21/594, werd het beroep van appellante, een onderneming die zich bezighoudt met sportaccommodaties en horeca, ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de subsidieverlening op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van oktober tot en met december 2020. In eerste instantie was aan haar een tegemoetkoming van € 90.000,- toegekend, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 110.160,-. Appellante stelde dat de subsidieverlening ten onrechte was gebaseerd op de SBI-code 56.10.1 (Restaurants) in plaats van 93.11.9 (Overige sportaccommodaties), wat zou leiden tot een onrechtvaardige benadeling in toekomstige subsidieperiodes.

Het College oordeelde dat appellante voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, ondanks dat verweerder in het bestreden besluit volledig tegemoet was gekomen aan haar bezwaren. Het College benadrukte dat de SBI-karakterisering van de activiteiten van de onderneming van belang kan zijn voor toekomstige besluiten over subsidieverlening. Na beoordeling van de argumenten van appellante en verweerder, concludeerde het College dat er geen omstandigheden waren die maakten dat verweerder niet tot het bestreden besluit had kunnen komen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste SBI-code bij de toekenning van subsidies en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de tegemoetkomingen in toekomstige periodes. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. M. van Duuren, met mr. drs. L. van Loon als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: M.H.G.J. Soeterboek),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S. van Rijn en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020 een tegemoetkoming toegekend van € 90.000,-.
Bij besluit van 26 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een tegemoetkoming toegekend van € 110.160,-.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een aanvulling op haar beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Namens appellante is [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Over de onderneming waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 93.11.9 (Overige sportaccommodaties) en de SBI-code 56.10.1 (Restaurants) opgenomen en als bedrijfsomschrijving “De exploitatie van een bowling, partycentrum en restaurant, alsmede de exploitatie van horecabedrijven, amusementbedrijven, het ontplooien van bedrijfsaktiviteiten op het gebied van sport en recreatie”. Het percentage vaste lasten voor de activiteiten die vallen onder SBI-code 93.11.9 is vastgesteld op 34%. Voor de activiteiten die vallen onder SBI-code 56.10.1 is het percentage vaste lasten vastgesteld op 25%.
3. Verweerder heeft de tegemoetkoming bij het primaire besluit gebaseerd op SBI-code 93.11.9. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat 56.10.1 beter aansluit bij haar hoofdactiviteit en verweerder verzocht deze code bij de verlening van de subsidie toe te passen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de subsidie dienovereenkomstig verleend. Samen met de bijbehorende eenmalige opslag Horeca Voorraad en Aanpassingen (HVA) bedraagt de tegemoetkoming nu € 110.160,-.
Standpunt van appellante
4. Appellante voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de subsidieverlening baseert op de SBI-code 56.10.1. Weliswaar passen de activiteiten van de onderneming bij de SBI-code 56.10.1 en heeft appellante daarom terecht een beroep kunnen doen op de eenmalige opslag HVA, maar de toepassing van SBI-code 56.10.1 in plaats van SBI-code 93.11.9 leidt voor appellante tot een onrechtvaardige benadeling in toekomstige subsidieperiodes. De reden daarvan is het lagere percentage vaste lasten dat geldt voor de SBI-code 56.10.1. In het geval van appellante vloeien de daadwerkelijke kosten juist voornamelijk voort uit de activiteiten die vallen onder SBI-code 93.11.9. Verweerder dient daarom in deze subsidieperiode en in de toekomstige subsidieperiodes de tegemoetkoming te baseren op de SBI-code 93.11.9.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante onvoldoende procesbelang heeft. Verweerder is bij het bestreden besluit volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante. Daarom kan appellante met deze procedure niet meer bereiken dan zij al heeft bereikt. Daarnaast heeft appellante geen gronden aangevoerd waaruit volgt dat het bestreden besluit op onjuiste gronden is genomen. Tot slot heeft verweerder toegelicht dat hij geen toezeggingen kan doen over de toekenning van een tegemoetkoming in toekomstige subsidieperiodes.
Beoordeling door het College
6.1
Voordat het College tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan komen, dient de ontvankelijkheid van het door appellante ingestelde beroep beoordeeld te worden. Als vereiste voor de ontvankelijkheid geldt dat de partij die beroep instelt daarbij voldoende procesbelang heeft.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 31 maart 2015, ECLI:NL:CBB:2015:110) is alleen sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat met het indienen van bezwaar of beroep wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk met het aanwenden van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener daarvan een feitelijke betekenis kan hebben en niet alleen een hypothetische. Verder heeft de indiener van het beroep alleen procesbelang als zijn beroep hem in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878). Het is ook vaste rechtspraak dat het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel bij toekomstige (terugkerende) besluiten kan worden betrokken (zie onder meer de uitspraak van het College van 19 juni 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ0699).
6.3
Het College is van oordeel dat appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingediende beroep. Weliswaar is verweerder bij het bestreden besluit volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, maar vanwege de systematiek van de TVL kan de SBI-karakterisering van de activiteiten van de onderneming op basis waarvan de subsidie in het bestreden besluit is toegekend, van belang zijn voor de besluitvorming over opvolgende kwartalen. Het College zal daarom het beroep inhoudelijk beoordelen.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder beslist overeenkomstig hetgeen appellante in bezwaar heeft gevraagd. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder niet tot dit besluit heeft kunnen komen. Dat, zoals appellante bij nader inzien in beroep stelt, de oorspronkelijk door verweerder gehanteerde SBI-code, bezien over meerdere kwartalen, zou kunnen leiden tot een hogere (totale) subsidie, is daartoe onvoldoende.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
w.g. M. van Duuren w.g. L. van Loon
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.1 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.”
Artikel 2.1.3 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x C x D.
2. De subsidie bedraagt € 750, indien:
a. de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 750;
b. het een getroffen MKB-onderneming betreft die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.
3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.
(…).”
Artikel 2.1.4 van de TVL luidt als volgt:
“1. De subsidie voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 20.160 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x 5,6% x D.
2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag € 101 voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid die na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister.”