ECLI:NL:CBB:2022:242

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
20/923
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtsgeldigheid van bestuursbesluiten en inschrijving in het handelsregister

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 17 mei 2022, staat de rechtsgeldigheid van bestuursbesluiten van de Vereniging van [naam 1] centraal. Appellante, de Vereniging, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, die de inschrijving van de uittreding van twee bestuurders, [naam 2] en [naam 3], in het handelsregister had geweigerd. De Kamer van Koophandel had gerede twijfel over de juistheid van de opgaven van appellante, omdat er geen rechtsgeldig besluit tot bijeenroeping van de algemene ledenvergadering van 8 december 2019 was genomen. De Kamer van Koophandel had eerder op 23 maart 2020 opgaven ontvangen van appellante om de uittredingen in te schrijven, maar concludeerde dat de besluiten genomen in de ledenvergadering nietig waren, omdat de bijeenroeping niet volgens de statuten was geschied.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft appellante betoogd dat de Kamer van Koophandel zich niet had moeten uitlaten over de rechtsgeldigheid van de ontslagbesluiten, gezien een lopende civiele procedure. De Kamer van Koophandel daarentegen stelde dat zij op grond van artikel 4 van het Handelsregisterbesluit 2008 een onderzoeksplicht heeft en dat er geen bewijs was voor een geldig besluit tot bijeenroeping van de vergadering. Het College heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat de Kamer van Koophandel terecht had geweigerd de opgaven in te schrijven, omdat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgaven.

Het College heeft de relevante bepalingen uit het Handelsregisterbesluit 2008 en het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen en geconcludeerd dat de Kamer van Koophandel op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsgeldige besluitvorming binnen verenigingen en de rol van de Kamer van Koophandel in het waarborgen van de juistheid van inschrijvingen in het handelsregister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/923

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

Vereniging van [naam 1] (De Vereniging), te [woonplaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. G. Boot),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E.M. Dooting).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 2], te [woonplaats 1]
[naam 3], te [woonplaats 2]
(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot onder meer het inschrijven van de opgaven tot de uittreding van [naam 2] als bestuurder (penningmeester) en de uittreding van [naam 3] als bestuurder (secretaris) van de Vereniging per 8 december 2019 in het handelsregister.
Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerster de bezwaren van derde-partijen [naam 2] en [naam 3] gegrond verklaard en de inschrijving in het handelsregister daaraan aangepast.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 2] en [naam 3] hebben een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde. [naam 3] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [naam 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerster is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
In het handelsregister staan als bestuurder van de Vereniging ingeschreven: [naam 4] (voorzitter), [naam 2] (penningmeester) en [naam 3] (secretaris).
1.3
Op 23 maart 2020 ontvangt verweerster opgaven van appellante om - onder meer - in het handelsregister de uittreding van [naam 2] en [naam 3] als bestuurders van de Vereniging in te schrijven. Ter onderbouwing van deze opgaven verwijst appellante naar de beslissingen zoals genomen in de algemene ledenvergadering van 8 december 2019.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de inschrijving van de uittreding van [naam 2] en [naam 3] ongedaan gemaakt. Daaraan heeft verweerster ten grondslag gelegd dat haar niet is gebleken van een rechtsgeldig besluit van het bestuur tot bijeenroeping van de algemene ledenvergadering van 8 december 2019. Gelet daarop twijfelt verweerster aan de rechtsgeldigheid van de in deze ledenvergadering genomen besluiten. Verweerster heeft hierom gerede twijfel aan de juistheid van de opgaven.
3.1
Appellante wijst allereerst op een lopende civiele procedure bij de rechtbank Midden-Nederland en een gewezen vonnis in kort geding van 22 mei 2020. Volgens haar mag verweerster de vraag of rechtsgeldig een ontslagbesluit is genomen, niet beantwoorden en kan zij slechts nadere gegevens en stukken vragen. Appellante betoogt dat verweerster zich hierbij uiterst terughoudend had moeten opstellen gelet op het vonnis in kort geding.
3.2
Verweerster stelt daartegenover dat op zij op grond van artikel 4 van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb) een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van de juistheid van de opgave. Verweerster dient daarbij te bezien of de opgave steunt op geldige besluiten van de ledenvergadering. Uit de overgelegde stukken is verweerster niet gebleken van een rechtsgeldig besluit van het bestuur tot bijeenroeping van de algemene ledenvergadering van 8 december 2019. Om deze reden heeft verweerster geoordeeld dat gerede twijfel bestaat bij de besluiten genomen op deze ledenvergadering en daarom aan de juistheid van de gedane opgaven. In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Hrb is bepaald dat verweerster bij gerede twijfel aan de juistheid van de gedane opgaven de inschrijving kan weigeren. Verweerster wijst er tot slot op dat het vonnis in kort geding geen oordeel over de rechtmatigheid van de besluitvorming bevat.
4. Het College heeft de relevante bepalingen uit het Hrb, het Burgerlijk Wetboek en de statuten van appellante in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster bij het bestreden besluit op goede gronden tot het oordeel gekomen dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgaven van appellante. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Hrb rust op verweerster een onderzoeksplicht ten aanzien van de juistheid van een opgave. Uit de uitspraak van het College van 1 december 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BU7274) volgt dat verweerster in dit verband onderzoekt of er aanwijzingen zijn voor de mogelijke onjuistheid van de opgave. Verweerster dient bij de door appellant gedane opgaven dus te bezien of deze opgaven steunen op geldige besluiten van de algemene ledenvergadering van de Vereniging. Het betoog van appellante dat het niet aan verweerster is om te beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig ontslagbesluit, slaagt daarom niet.
5.3
Voor zover appellante heeft betoogd dat het vonnis in kort geding van 22 mei 2020 een impliciet oordeel geeft over de betreffende ontslagbesluiten en verweerster zich daarom uiterst terughoudend had moeten opstellen, wijst het College erop dat in overweging 2.4 van dit vonnis uitdrukkelijk wordt gemeld dat het vonnis niet gaat over de vraag of de besluiten tot ontslag van [naam 2] en [naam 3] rechtsgeldig en terecht zijn genomen. Ook dit betoog van appellant slaagt niet.
5.4
Blijkens artikel 15 van de statuten van appellante worden algemene bestuursvergaderingen door het bestuur bijeengeroepen of op schriftelijk verzoek van tenminste een/tiende gedeelte van de stemgerechtigde leden.
5.5
Niet in geschil is dat geen schriftelijk verzoek tot bijeenroeping van een algemene ledenvergadering door tenminste een/tiende gedeelte van de stemgerechtigde leden is gedaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt ook niet naar voren dat het bestuur, dan wel de vertegenwoordiging van het bestuur, rechtsgeldig heeft besloten tot het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering van 8 december 2019. Uit de notulen van de bestuursvergadering van 10 november 2019 blijkt dat [naam 2] en [naam 3] niet aanwezig waren, zodat geen geldig bestuursbesluit is genomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt ten slotte niet naar voren dat op een ander moment een besluit is genomen door het bestuur dan wel door de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel de secretaris tezamen met de penningmeester.
5.6
Gelet hierop oordeelt het College met verweerster dat geen geldig bestuursbesluit tot het bijeenroepen van de algemene ledenvergadering ten grondslag ligt aan de algemene ledenvergadering van 8 december 2019. Het College volgt verweerster ook in haar oordeel dat een besluit genomen in een ledenvergadering, waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur ten grondslag ligt, op grond van artikel 2:14, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek nietig is (zie de uitspraak van het College van 3 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:394, en de uitspraak van 28 juni 2016, ECLI:NL:CBB:2016:200). Naar het oordeel van het College is verweerster dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgaven van appellante, nu deze opgaven steunen op besluiten genomen in de algemene ledenvergadering van de vereniging van 8 december 2019. Verweerster heeft dan ook terecht geweigerd deze opgaven in te schrijven in het handelsregister.
6. De overige gronden, waaronder het buiten beschouwing laten van stukken en de ledenadministratie, behoeven geen nadere bespreking. Deze gronden kunnen niet afdoen aan de gerede twijfel die bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgaven van appellante.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M. van Duuren en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
w.g. J.H. de Wildt w.g. A. Verhoeven
BIJLAGE
Handelsregisterbesluit 2008
Het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 4
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.
2. De Kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. (…)
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
(…)
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.”
Burgerlijk Wetboek
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 14
1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.”
Statuten
De statuten van de Vereniging luiden, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 8
1. Het bestuur bestaat uit tenminste drie natuurlijke personen, die uit hun midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aanwijzen.
2. De bestuursleden worden door de algemene ledenvergadering benoemd uit de leden van de vereniging.
(…)
3. Bestuursleden kunnen te allen tijde onder opgaaf van redenen door de algemene ledenvergadering worden geschorst of ontslagen. De algemene ledenvergadering besluit tot schorsing of ontslag met een meerderheid van twee/derde van de uitgebrachte stemmen.
(…)
Artikel 10
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel de secretaris tezamen met de penningmeester.
Artikel 15
1. Algemene ledenvergaderingen worden door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt of daartoe op grond van de wet verplicht is.
2. Op schriftelijk verzoek van tenminste één/tiende gedeelte van de stemgerechtigde leden is het bestuur verplicht tot het bijeenroepen van een algemene ledenvergadering. (…)
3. De bijeenroeping van de algemene ledenvergadering geschiedt door schriftelijk mededeling aan de stemgerechtigden op een termijn van ten minste zeven dagen. Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeldt.
(…)”