Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2022 op het hoger beroep van:
appellanten
en
De Nederlandsche Bank (DNB),
Procesverloop in hoger beroep
[naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
Grondslag van het geschil
28 maart 2019 heeft DNB hierop gereageerd met de mededeling dat zij vanwege haar geheimhoudingsplicht niet kan ingaan op de uitkomst van haar beoordeling. Daarbij heeft DNB opgemerkt dat haar besluit wordt toegestuurd aan de overdragende verzekeraar en dat, indien sprake is van een instemmend besluit, deze verzekeraar dit moet communiceren via de Staatscourant. In reactie hierop heeft FNV Havens DNB bij brief van 29 maart 2019 verzocht binnen tien dagen aan te geven hoe DNB met haar bezwaren/opmerkingen en zorgpunten is omgegaan en hoe dit heeft bijgedragen aan het veilig stellen van de belangen van de polishouders.
Uitspraak van de rechtbank
3.4. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 12 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:62 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:556) dient een belanghebbende die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op juiste wijze bekendgemaakt besluit, in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van dat besluit op de hoogte is geraakt daartegen op te komen. De wettelijke termijn vangt niet opnieuw aan.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellanten voeren aan dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat er in deze zaak geen redenen zijn om af te wijken van de in de jurisprudentie ontwikkelde lijn dat een belanghebbende na afloop van de reguliere bezwaartermijn nog een termijn van maximaal twee weken heeft nadat deze belanghebbende heeft kennisgenomen van het besluit. De rechtbank gaat eraan voorbij dat de termijnoverschrijding en het feit dat sinds het moment dat appellanten ermee bekend waren dat het instemmingsbesluit was genomen meer dan twee weken zijn verlopen, volledig is te wijten aan het handelen van DNB. DNB deed alles om appellanten en meer in het bijzonder FNV Havens buiten de procedure te houden en liet hen dus zoveel mogelijk in het ongewisse over (de voortgang van) de procedure. Met het oog daarop is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Meer in het bijzonder wijzen appellanten op het volgende. DNB stelde appellanten pas bij brief van 12 april 2019 ervan op de hoogte dat zij een instemmend besluit had genomen, terwijl appellanten pas op maandag
15 april 2019 van deze brief kennis hebben kunnen nemen. DNB frustreerde de verzetprocedure en nodigde FNV pas uit voor een gesprek op 11 december 2018, dus na afloop van de verzettermijn voor de polishouders. DNB deed geen mededeling van het instemmingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terwijl zij daartoe wel was gehouden. In haar e-mail van 28 maart 2019 verschuilt DNB zich achter een geheimhoudingsplicht en uit de brief van 12 april 2019, die DNB pas na afloop van de reguliere bezwaartermijn verstuurde, blijkt niet of en hoe DNB de bezwaren van FNV Havens tegen de portefeuilleovergang heeft geadresseerd. Appellanten hebben pas na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5587) kennis kunnen nemen van de inhoud van het instemmingsbesluit.
Beslissing
te ondertekenen.