ECLI:NL:CBB:2022:204

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
21/443
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit DNB inzake overgang verzekeringsportefeuille van Optas naar Aegon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van FNV Havens en 21 natuurlijke personen, alsook DFSD Seaways B.V. en 11 andere vennootschappen, tegen een besluit van De Nederlandsche Bank (DNB) dat op 26 februari 2019 is genomen. Dit besluit betrof de instemming met de overgang van de verzekeringsportefeuille van Optas Pensioenen N.V. naar Aegon Levensverzekering N.V. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar DNB heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat zij deze te laat hadden ingediend. De rechtbank Rotterdam heeft de uitspraak van DNB bevestigd, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

De kern van het geschil draait om de vraag of de termijnoverschrijding van de bezwaarschriften verschoonbaar was. Appellanten stellen dat DNB hen onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de procedure en dat zij pas na de kennisgeving van DNB op 12 april 2019 van het instemmingsbesluit op de hoogte waren. DNB daarentegen betoogt dat appellanten al eerder op de hoogte hadden kunnen zijn van het besluit en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak op 3 mei 2022 geoordeeld dat de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het College bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellanten niet binnen de vereiste termijn bezwaar hebben gemaakt, ongeacht de omstandigheden die zij aanvoeren. De uitspraak van het College is openbaar gemaakt en er zijn geen proceskosten aan verbonden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/443

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2022 op het hoger beroep van:

1. FNV Havens en 21 natuurlijke personen,appellanten sub 1,
2. DFSD Seaways B.V. en 11 andere vennootschappen, appellanten sub 2
(gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2021, kenmerk ROT 19/4875, in het geding tussen

appellanten

en

De Nederlandsche Bank (DNB),

(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. S.O. Visch).

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten sub 1 en 2 (appellanten) hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 26 februari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1485).
DNB heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022, waar appellanten en DNB bij hun gemachtigden zijn verschenen. Voor appellanten zijn tevens verschenen [naam 1] en [naam 2] . Voor DNB zijn tevens verschenen mr. [naam 3] ,
[naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Optas Pensioenen N.V. (Optas), een levensverzekeraar, was sinds 2007 een dochteronderneming van Aegon Levensverzekering N.V. (Aegon). Bij Optas waren tienduizenden polishouders, waaronder de bij appellanten sub 1 genoemde 21 natuurlijke personen, met een levensverzekering aangesloten.
1.3
Op 4 september 2018 heeft Optas aan DNB verzocht in te stemmen met de voorgenomen overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen (de gehele verzekeringsportefeuille) bij een juridische fusie van Optas, als verdwijnende rechtspersoon, met Aegon, als verkrijgende rechtspersoon. Optas heeft in drie landelijke dagbladen bekendgemaakt dat zij voornemens is om met ingang van 1 januari 2019 de rechten en verplichtingen uit alle overeenkomsten van levensverzekering in de portefeuille van Optas te laten overgaan naar Aegon. Van dit voornemen heeft Optas op 5 november 2018 ook in de Staatscourant (2018, nr. 62174) mededeling gedaan. Daarbij is vermeld dat polishouders zich binnen 30 dagen na dagtekening van deze Staatscourant bij DNB schriftelijk kunnen verzetten tegen de overgang en dat, indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen deze termijn tegen de overgang heeft verzet, de overgang niet zal volgen.
1.4
Bij brief van 13 november 2018 heeft FNV Havens aan DNB meegedeeld dat en waarom zij en polishouders bedenkingen hebben bij die overgang. Op 11 december 2018 heeft een gesprek tussen DNB en FNV Havens plaatsgevonden. Bij e-mail van 12 december 2018 heeft FNV Havens DNB bedankt voor, wat zij noemt, de hoorzitting en haar opmerkingen nogmaals kort weergeven. Bij e-mail van 13 december 2018 heeft DNB FNV Havens in reactie hierop meegedeeld dat zij een helder beeld heeft gekregen van de zorgpunten en dat DNB, als zij nog aanvullende vragen heeft, dit laat weten.
1.5
Bij besluit van 26 februari 2019 (het instemmingsbesluit) heeft DNB ingestemd met de overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen bij de juridische fusie. Dit besluit is op die datum bekendgemaakt door toezending aan Optas en Aegon.
1.6
Bij e-mail van 27 maart 2019 heeft FNV Havens DNB – kort gezegd – meegedeeld dat zij al vanaf 8 maart 2019 in de wandelgangen bij Aegon hoort dat DNB goedkeuring heeft verleend, maar dat zij hierover niets kan terugvinden. Daarbij heeft zij gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen fusie tussen Optas en Aegon en of er al een publicatie in de Staatscourant is geweest van de beslissing van DNB. Bij e-mail van
28 maart 2019 heeft DNB hierop gereageerd met de mededeling dat zij vanwege haar geheimhoudingsplicht niet kan ingaan op de uitkomst van haar beoordeling. Daarbij heeft DNB opgemerkt dat haar besluit wordt toegestuurd aan de overdragende verzekeraar en dat, indien sprake is van een instemmend besluit, deze verzekeraar dit moet communiceren via de Staatscourant. In reactie hierop heeft FNV Havens DNB bij brief van 29 maart 2019 verzocht binnen tien dagen aan te geven hoe DNB met haar bezwaren/opmerkingen en zorgpunten is omgegaan en hoe dit heeft bijgedragen aan het veilig stellen van de belangen van de polishouders.
1.7
Aegon heeft in de Staatscourant van 2 april 2019 (2019, nr. 14032) aan de polishouders bekendgemaakt dat met instemming van DNB, verleend bij besluit van 26 februari 2019, de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen zijn overgegaan naar Aegon met ingang van 1 april 2019, de dag volgende op die waarop de notariële akte van de fusie is verleden.
1.8
In reactie op de brief van FNV Havens van 29 maart 2019 heeft DNB FNV Havens bij brief van 12 april 2019 geïnformeerd over de procedure die is doorlopen en meegedeeld dat zich niet een vierde of meer van de polishouders tegen de voorgenomen overgang heeft verzet, waarna DNB, zoals uit de mededeling van Aegon in de Staatscourant kan worden afgeleid, instemming heeft verleend aan de overgang van de rechten en verplichtingen van Optas aan Aegon. Daarbij heeft DNB opgemerkt dat uit het feit dat zij instemming heeft verleend, kan worden geconcludeerd dat DNB van mening is dat de bezwaren die FNV Havens heeft geuit in het kader van de overgang afdoende zijn geadresseerd.
1.9
Op 7 mei 2019 en 9 mei 2019 hebben respectievelijk appellanten sub 1 en appellanten sub 2 een bezwaarschrift ingediend tegen het instemmingsbesluit.
1.1
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft DNB de bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Volgens DNB zijn de bezwaarschriften eerst na afloop van de bezwaartermijn ingediend, terwijl redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat dit verzuim verschoonbaar moet worden geacht.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
2.2
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
“(…)
3.4. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 12 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:62 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:556) dient een belanghebbende die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op juiste wijze bekendgemaakt besluit, in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van dat besluit op de hoogte is geraakt daartegen op te komen. De wettelijke termijn vangt niet opnieuw aan.
3.5.
Niet is in geschil dat [appellanten] met de brief van DNB van 12 april 2019 van het bestaan van het instemmingsbesluit op de hoogte zijn geraakt en dat zij niet binnen twee weken daarna bezwaar hebben gemaakt tegen dit besluit. Voor zover [appellanten] moeten worden gevolgd in hun standpunt dat DNB ten onrechte niet heeft voldaan aan artikel 3:43 van de Awb, biedt dit geen reden om van deze twee weken termijn af te wijken. Een eventuele schending van de mededelingsplicht als bedoeld in dit artikel laat onverlet dat binnen twee weken bezwaar kan worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor de stelling van [appellanten] dat pas na kennisneming van het instemmingsbesluit en de inhoud daarvan een verantwoorde afweging kan worden gemaakt over het al dan niet maken van bezwaar tegen dit besluit. Nog daargelaten dat [appellanten] reeds in mei 2019 tegen dit besluit bezwaar hebben gemaakt terwijl zij pas in juli 2019 van dit besluit en de inhoud daarvan kennis hebben genomen, volgt uit de in 3.4 genoemde vaste rechtspraak dat het er niet om gaat dat [appellanten] op de hoogte zijn gebracht van de precieze inhoud en de bewoordingen van het instemmingsbesluit, maar dat zij op de hoogte zijn geraakt van het bestaan van dit besluit. De wijze waarop [appellanten] op de hoogte zijn geraakt van het bestaan van het instemmingsbesluit, noch of dit pas na de nodige correspondentie met DNB is gebeurd, doen daarbij ter zake. Op het moment dat [appellanten] van het bestaan van het instemmingsbesluit op de hoogte zijn geraakt, kunnen zij immers een summier bezwaarschrift indienen, desgewenst met het verzoek de gronden van het bezwaar te mogen aanvullen nadat zij inhoudelijk (meer) informatie hebben verkregen. Mocht op grond van die informatie worden geconcludeerd dat de bezwaren die FNV Havens heeft geuit in het kader van de portefeuilleovergang afdoende zijn geadresseerd, dan kunnen [appellanten] hun bezwaren desgewenst intrekken. Met deze gang van zaken zijn nauwelijks kosten gemoeid, zodat de door FNV Havens genoemde plicht zorgvuldig en efficiënt met haar financiële middelen om te gaan reeds om die reden niet tot een ander oordeel kan leiden.
(…)”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.
Appellanten voeren aan dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat er in deze zaak geen redenen zijn om af te wijken van de in de jurisprudentie ontwikkelde lijn dat een belanghebbende na afloop van de reguliere bezwaartermijn nog een termijn van maximaal twee weken heeft nadat deze belanghebbende heeft kennisgenomen van het besluit. De rechtbank gaat eraan voorbij dat de termijnoverschrijding en het feit dat sinds het moment dat appellanten ermee bekend waren dat het instemmingsbesluit was genomen meer dan twee weken zijn verlopen, volledig is te wijten aan het handelen van DNB. DNB deed alles om appellanten en meer in het bijzonder FNV Havens buiten de procedure te houden en liet hen dus zoveel mogelijk in het ongewisse over (de voortgang van) de procedure. Met het oog daarop is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Meer in het bijzonder wijzen appellanten op het volgende. DNB stelde appellanten pas bij brief van 12 april 2019 ervan op de hoogte dat zij een instemmend besluit had genomen, terwijl appellanten pas op maandag
15 april 2019 van deze brief kennis hebben kunnen nemen. DNB frustreerde de verzetprocedure en nodigde FNV pas uit voor een gesprek op 11 december 2018, dus na afloop van de verzettermijn voor de polishouders. DNB deed geen mededeling van het instemmingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terwijl zij daartoe wel was gehouden. In haar e-mail van 28 maart 2019 verschuilt DNB zich achter een geheimhoudingsplicht en uit de brief van 12 april 2019, die DNB pas na afloop van de reguliere bezwaartermijn verstuurde, blijkt niet of en hoe DNB de bezwaren van FNV Havens tegen de portefeuilleovergang heeft geadresseerd. Appellanten hebben pas na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5587) kennis kunnen nemen van de inhoud van het instemmingsbesluit.
4. Volgens DNB is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Appellanten konden hun bezwaarschriften binnen de geldende bezwaartermijn indienen, omdat zij reeds op
2 april 2019 kennis konden nemen van het bestaan van het instemmingsbesluit. Zelfs wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat appellanten pas met de brief van DNB van 12 april 2019 op de hoogte zijn gebracht van het instemmingsbesluit, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat appellanten niet onverwijld – en uiterlijk binnen twee weken – na kennisneming op 12 april 2019 van het bestaan van het instemmingsbesluit bezwaar hebben gemaakt.
5.1
Niet in geschil is dat het instemmingsbesluit op 26 februari 2019 door DNB op grond van artikel 3:41 van de Awb door toezending aan Optas en Aegon bekend is gemaakt. Daarmee staat vast dat appellanten de bezwaarschriften niet hebben ingediend binnen de bezwaartermijn van zes weken (artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb).
5.2
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, zo staat in artikel 6:11 van de Awb. Voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, is vereist dat deze zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar maakt nadat hij van het besluit op de hoogte is geraakt. Een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, is met het maken van bezwaar in ieder geval niet verwijtbaar te laat als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 12 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:62, r.o. 7.2, en de aldaar aangehaalde jurisprudentie). Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan ook een later ingediend bezwaarschrift als niet verwijtbaar te laat worden aangemerkt.
5.3
Niet in geschil is dat appellanten met de brief van DNB van 12 april 2019, waarvan zij naar eigen zeggen op 15 april 2019 kennis hebben kunnen nemen, van het bestaan van het instemmingsbesluit op de hoogte zijn geraakt en dat zij de bezwaarschriften op 7 mei 2019, respectievelijk 9 mei 2019 hebben ingediend. Zij hebben dat dus later gedaan dan twee weken nadat zij van het instemmingsbesluit op de hoogte zijn geraakt. Voor het oordeel om dat niet als verwijtbaar te laat aan te merken ziet het College in wat appellanten aanvoeren geen aanknopingspunt. De door appelanten gewraakte handelwijze van DNB – zowel voor als na het instemmingsbesluit – stond er niet aan in de weg om binnen twee weken nadat zij op de hoogte waren geraakt van het instemmingsbesluit al een (summier) bezwaarschrift in te dienen. Appellanten hebben op de zitting van het College aangevoerd, dat de mededeling van DNB van 12 april 2019 cryptisch was, omdat FNV Havens alle reden had te verwachten dat DNB op basis van de verschafte informatie volledige compensatie van Aegon zou eisen. Volgens hen is FNV Havens al die tijd wellicht te goed van vertrouwen geweest. Dit neemt niet weg dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet van belang is wat de precieze inhoud is van het instemmingsbesluit, maar wel dat zij door de brief van 12 april 2019 op de hoogte waren van het bestaan van dat besluit. Daarbij doet, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, de wijze waarop appellanten op de hoogte zijn geraakt van het instemmingsbesluit niet ter zake.
5.4
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat DNB de bezwaren van appellanten tegen het instemmingsbesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Het hoger beroep slaagt niet. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. Het College ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. A. Venekamp en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
De voorzitter is verhinderd w.g. A. Graefe
te ondertekenen.