ECLI:NL:CBB:2022:179

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
20/881
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd aan appellant wegens overtredingen van de Wet Dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een last onder bestuursdwang opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een last onder bestuursdwang ontvangen vanwege overtredingen van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren. Het primaire besluit, dat op 3 juni 2020 werd genomen, verplichtte de appellant om binnen twee dagen maatregelen te treffen voor de zorg van zijn dieren. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 27 augustus 2020. Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de opgelegde last disproportioneel was en dat hij inmiddels alle overtredingen had hersteld.

Het College heeft de bevindingen van de toezichthouder van de NVWA, die op 13 februari 2020 een controle had uitgevoerd, als voldoende onderbouwd beschouwd. De toezichthouder had geconstateerd dat de dieren niet over een toereikende behuizing beschikten en dat er onvoldoende zorg was voor zieke of gewonde dieren. De appellant had de opgelegde maatregelen niet tijdig uitgevoerd, wat leidde tot de handhaving van de last onder bestuursdwang. Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om handhavend op te treden en dat de opgelegde last rechtmatig was. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De kosten van de bestuursdwang konden niet op de appellant worden verhaald, omdat het kostenbesluit niet correct was afgehandeld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/881

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. L.M. van den Ende),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 27 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 13 februari 2020 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), vergezeld door een toezichthoudend dierenarts, een controle uitgevoerd op het bedrijf van appellant. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 19 maart 2020. Bij brief van 7 mei 2020 heeft verweerder appellant bericht dat hij voornemens is aan appellant een last onder bestuursdwang op te leggen wegens het overtreden van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren (het Besluit). Tegen dit voornemen heeft appellant op 15 mei 2020 een schriftelijke zienswijze ingediend.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit, artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit, artikel 2.4, vierde lid van het Besluit en artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit. Daarbij heeft verweerder appellant opgedragen om binnen twee dagen de volgende maatregelen te treffen:
1. Appellant moet zorgen dat de dieren een toereikende behuizing hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Dit betekent dat appellant ervoor moet zorgen dat de schapen kunnen beschikken over een schone, droge en comfortabele ligplaats en hygiënische huisvesting.
2. Wanneer een dier ziek of gewond lijkt, moet appellant zorgen dat dit dier onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd. Wanneer dit geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet appellant zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen en het behandelplan uitvoeren.
Dit betekent dat appellant voor zieke of gewonde dieren een afspraak maakt met de praktiserend dierenarts om ze te laten beoordelen en zo nodig te laten behandelen. Ook dient appellant het behandelplan uit te voeren.
3. Appellant moet ervoor zorgen dat een ziek of gewond dier wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
Indien appellant de maatregelen niet (tijdig) uitvoert, laat verweerder de maatregelen door derden uitvoeren of worden de dieren van het bedrijf afgevoerd en op een andere locatie opgevangen. De kosten hiervan zullen op appellant worden verhaald.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde last onder bestuursdwang gehandhaafd.
3 Op 13 augustus 2020 hebben een toezichthouder en een toezichthoudend dierenarts, beide van de NVWA, een hercontrole uitgevoerd op het bedrijf van appellant. De bevindingen van deze hercontrole zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 25 augustus 2020. Tijdens deze hercontrole is de praktiserend dierenarts ingeschakeld om acht kreupele schapen te verzorgen. Bij brief van 21 september 2020 heeft verweerder appellant bericht dat hij voornemens is de kosten van deze veterinaire verzorging bij appellant in rekening te brengen.
Beroepsgronden
3. Appellant voert aan dat het opleggen van een last onder bestuursdwang disproportioneel is, gezien de aard van de gestelde verwijten en de erkenning dat alle overtredingen ongedaan zijn gemaakt. Daar komt bij dat op het bedrijf een nieuwe stal is gebouwd, zodat verweerder zijn handhavingsbevoegdheid oneigenlijk gebruikt. Het bedrijf van appellant is ten onrechte op een risicobedrijvenlijst geplaatst. Door het opleggen van de last onder dwangsom blijft ten onrechte een negatief dossier over appellant bestaan. Daarnaast voert appellant aan dat verweerder zijn besluitvorming niet heeft kunnen baseren op het rapport van bevindingen, omdat dit rapport van onvoldoende kwaliteit is en een deugdelijke onderbouwing mist. Zo zijn de vragen zeven tot en met tien van de veterinaire verklaring niet beantwoord en wordt in de veterinaire verklaring verwezen naar de risicobedrijvenlijst waardoor deze verklaring bevooroordeeld is. Dit is een schending van de motiveringsplicht. Appellant voert verder aan dat de dieren niet tegelijkertijd eten en dat er dus voldoende vreetplekken zijn. Ook is er geen hercontrole geweest en stonden de dieren vanaf het voorjaar buiten.
Verweer
4. Verweerder voert aan dat hij terecht een last onder bestuursdwang heeft opgelegd wegens overtredingen op het gebied van dierenwelzijn. Deze overtredingen zijn beschreven in een rapport van bevindingen en worden daarnaast onderbouwd door de inhoud van een veterinaire verklaring. Ten aanzien van de vragen zeven tot en met tien van de veterinaire verklaring voert verweerder aan dat deze vragen gaan over de vraag of er contact is geweest met de praktiserend dierenarts, of er een medische behandeling nodig is en of er dieren meegevoerd moeten worden. Deze vragen zijn wel degelijk beantwoord door de toezichthoudend dierenarts en voor zover dat niet is gebeurd, acht verweerder het antwoord niet relevant voor de vraag of hij bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen. Daarnaast vindt verweerder de enkele stelling van appellant dat de opgelegde last onder bestuursdwang disproportioneel is, onvoldoende voor de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verder wijst verweerder erop dat de opgelegde maatregelen geen betrekking hebben op de vreetplekken en dat tijdens de hercontrole is gebleken dat de overtredingen niet zijn opgeheven.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 8.5 van de Wet Dieren is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
5.2
Op grond van artikel 1.7, onder c, van het Besluit draagt degene die een dier houdt er zorg voor dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.
5.3
Op grond van artikel 1.7, onder d, van het Besluit draagt degene die een dier houdt er zorg voor dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
5.4
Op grond van artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit wordt een ziek of gewond dier zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
5.5
Op grond van artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd, wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt.
Beoordeling
6.1
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2
Volgens het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder in de oude schuur geconstateerd dat de schapen en lammeren, die werden gehouden in de twee hokken links van de deur naar de oude schuur, geen beschikking hadden over een droge en schone ligplaats. In deze hokken voelde de toezichthouder dat de ondergrond nat en drassig was. Ook hoorde de toezichthouder soppende geluiden bij het verstappen. Volgens de toezichthouder had de bodembedekking in deze twee hokken een glimmende natte glans en was deze erg nat en vuil. Daarnaast volgt uit het rapport van bevindingen dat appellant aan tenminste 29 schapen passende zorg heeft onthouden. Tijdens de controle hebben de toezichthouders met de praktiserend dierenarts afgesproken dat hij deze schapen zou beoordelen. Ook is afgesproken dat deze dieren de nodige veterinaire verzorging zouden krijgen en moesten worden afgezonderd.
6.3
Het College oordeelt dat het rapport van bevindingen een deugdelijke onderbouwing is van het bestreden besluit. Het rapport bevat een gedetailleerde beschrijving van de toezichthouder over hoe hij het bedrijf heeft aangetroffen en wat hij de toezichthoudend dierenarts tijdens de inspectie heeft horen zeggen. Deze bevindingen worden ondersteund door de veterinaire verklaring van de toezichthoudend dierenarts. Dat de toezichthoudend dierenarts niet alle vragen van de veterinaire verklaring heeft beantwoord, doet naar het oordeel van het College niets af aan de juistheid van de bevindingen, aangezien de onbeantwoorde vragen niet relevant zijn voor de conclusie dat de hier aan de orde zijnde
overtredingen zijn begaan. Het feit dat de veterinaire verklaring vermeldt dat het bedrijf van appellant op een risicobedrijvenlijst staat, leidt niet tot de conclusie dat de toezichthoudend dierenarts het onderzoek bevooroordeeld of onzorgvuldig heeft uitgevoerd. Deze enkele opmerking biedt daarvoor geen aanknopingspunt.
6.4
Gelet op de onder 6.2 vermelde bevindingen stelt het College vast dat appellant artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit, artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit, artikel 2.4, vierde lid van het Besluit en artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit heeft overtreden. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden en appellant een last onder bestuursdwang op te leggen.
6.5
Naar het oordeel van het College heeft verweerder ook gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen. Voor zover appellant stelt dat de overtredingen al waren opgeheven ten tijde van het primaire besluit geldt dat dat onvoldoende is onderbouwd en dat de last er ook op ziet om de overtredingen opgeheven te houden. Ook het feit dat appellant een nieuwe stal heeft gebouwd, leidt niet tot de conclusie dat verweerder niet (meer) bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien ter zitting duidelijk is geworden dat deze stal nog niet in gebruik was genomen. Bovendien staat met de bouw van een nieuwe stal niet vast dat de hier geconstateerde overtredingen niet meer zouden kunnen voorkomen.
7.1
Het College stelt vast dat de toezichthouders tijdens de hercontrole op 13 augustus 2020 hebben geconstateerd dat appellant onvoldoende gevolg heeft gegeven aan maatregel 2 van de last onder bestuursdwang. Op het perceel aan de Zuiderweg 37 en het perceel aan de Wagenweg 2, rechts van het woonhuis hebben de toezichthouders een aantal kreupele schapen zien lopen en hebben zij, in opdracht van verweerder, de praktiserend dierenarts ingeschakeld om de schapen te behandelen. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van mei 2021 de kosten van de diergeneeskundige behandelingen bij appellant in rekening gebracht. Ter zitting is gebleken dat dit kostenbesluit niet bij appellant is aangekomen en bij verweerder retour is gekomen. Het is daarna niet opnieuw verzonden. Het besluit is in deze beroepsprocedure ook niet door verweerder overgelegd.
7.2
Uit artikel 5:31c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep tegen de last onder bestuursdwang zich ook richt tegen het besluit dat ziet op de vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover appellant die kosten betwist. Verder volgt uit artikel 3:40 van de Awb dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan diegene tot wie dat besluit is gericht.
7.3
Vaststaat dat appellant geen besluit heeft ontvangen met betrekking tot de kosten van de toegepaste bestuursdwang. Daarnaast stelt het College vast dat verweerder, nadat het door hem verzonden kostenbesluit retour was gekomen, niet opnieuw heeft geprobeerd de kosten op appellant te verhalen. Daargelaten de vraag of sprake is van een in werking getreden besluit, stelt het College vast dat dit besluit niet is overgelegd en geen onderdeel uitmaakt van dit beroep. Het College kan hier dan ook niet over oordelen. Het College ziet evenwel geen aanleiding om de zaak aan te houden om verweerder in de gelegenheid te stellen het besluit alsnog te laten overleggen. Met het oog op voorkoming van verdere procedures en ter voorlichting van partijen wijst het College erop dat het feit dat inmiddels ruim anderhalf jaar is verstreken tussen de hercontrole en deze uitspraak. Verweerder heeft na de retourontvangst van het kostenbesluit geen verdere actie ondernomen. Dit staat er aan in de weg dat verweerder deze kosten alsnog op appellant verhaalt. De kosten van de toegepaste bestuursdwang van 13 en 14 augustus 2020 komen gelet op de omstandigheden van dit geval redelijkerwijze niet ten laste van appellant.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. M.C. Stoové en mr. H.G. Rottier, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.M.J. Rouwers