1.2.Bij het primaire besluit heeft verweerder de last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder e, van het Besluit, artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit en artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit. Daarbij heeft verweerder appellant opgedragen de volgende maatregelen te treffen:
1. Appellant moet er per direct voor zorgen dat een dier een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgt toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier.
Dit betekent dat appellant ervoor moet zorgen dat al zijn schapen toegang hebben tot een toereikende hoeveelheid voer van voldoende kwaliteit. Dit houdt in dat appellant moet zorgen voor voldoende vreetplekken, zodat ook de ranglagere dieren voldoende beschikking hebben over voer.
2. Appellant moet er binnen twee dagen voor zorgen dat de wijze van toediening van het voer geen onnodig lijden of letsel bij een dier toebrengt.
Dit betekent dat appellant het voer niet aan zijn schapen mag aanbieden in een voedervoorziening met scherpe randen en/of uitsteeksels.
3. Appellant moet er binnen twee dagen voor zorgen dat de behuizing, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier op zodanige wijze zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en dat het geen scherpe randen of uitsteeksels bevat waaraan het dier zich kan verwonden.
Dit betekent dat appellant de metalen hekken van de hokken dusdanig moet plaatsen/vastzetten dat de schapen niet meer met hun poten in deze hekken kunnen stappen.
Daarnaast houdt de last in dat appellant voor alle dieren die hij houdt een herhaling van de overtreding moet voorkomen. Indien appellant de opgelegde maatregelen niet (tijdig) uitvoert, verbeurt hij een dwangsom van € 1.500,- per vastgestelde overtreding per controle tot een maximum van € 4.500,- per overtreding. Aan de last onder dwangsom heeft verweerder een looptijd van een jaar verbonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde last onder dwangsom gehandhaafd.
3. Appellant vindt het handhaven van de last onder dwangsom terwijl er geen overtredingen (meer) zijn, disproportioneel. Daar komt bij dat op het bedrijf een nieuwe stal is gebouwd waar verweerder in zijn besluitvorming geen rekening mee heeft gehouden. Ook vindt appellant de situatie niet zo ernstig dat dit het opleggen van een herstelsanctie rechtvaardigt. Hij voert daarnaast aan dat het rapport van bevindingen niet deugdelijk is onderbouwd, omdat de kernvragen zeven tot en met tien van de veterinaire verklaring niet zijn beantwoord. Ook vindt hij de veterinaire verklaring bevooroordeeld, nu deze verwijst naar de risicobedrijvenlijst. Bovendien bouwt appellant door de last onder dwangsom ten onrechte een negatieve historie op waardoor hij op de risicobedrijvenlijst blijft staan. Verder voert appellant aan dat de dieren niet tegelijkertijd eten en dat het voer geschikt en toereikend is.
4. Verweerder voert aan dat hij terecht een last onder dwangsom aan appellant heeft opgelegd wegens overtredingen op het gebied van dierenwelzijn. Deze overtredingen zijn beschreven in het rapport van bevindingen en worden daarnaast onderbouwd door de inhoud van de veterinaire verklaring. Wat betreft de vragen zeven tot en met tien van de veterinaire verklaring voert verweerder aan dat deze gaan over de vraag of er contact is geweest met de praktiserend dierenarts, of er een medische behandeling nodig is en of er dieren meegevoerd moeten worden. Deze vragen zijn wel degelijk beantwoord door de toezichthoudend dierenarts en voor zover dat niet is gebeurd, acht verweerder het antwoord niet relevant voor de vraag of hij bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen. Verder voert verweerder aan dat in het rapport van bevindingen gedetailleerd is weergegeven dat zowel de wijze van voeren als de kwaliteit van het voer onvoldoende waren, zodat de enkele stelling van appellant dat er wel voldoende vreetplekken waren onvoldoende is om de bevindingen te weerleggen. Ook de enkele stelling dat het opleggen van een last onder dwangsom disproportioneel is, is volgens verweerder onvoldoende om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Voor zover appellant van mening is dat verweerder niet bevoegd is om de last onder dwangsom te handhaven, wijst verweerder erop dat uit de hercontrole is gebleken dat appellant de overtredingen heeft opgeheven waardoor geen dwangsom is verbeurd.