In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 4 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet dieren. Verzoekster, een houdster van dieren, had tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beroep ingesteld. Dit besluit betrof de toepassing van spoedbestuursdwang waarbij 75 katten en 2 honden uit haar woning waren weggehaald wegens het onthouden van noodzakelijke medische zorg en het niet voorzien in een toereikende behuizing. De voorzieningenrechter heeft in deze spoedprocedure een belangenafweging gemaakt. Hoewel de voorzieningenrechter oordeelde dat de teruggave van de katten niet verantwoord was, heeft hij wel bepaald dat de twee honden aan verzoekster moesten worden teruggegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster deze honden niet zelf kon huisvesten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in situaties van spoedbestuursdwang en de rechten van dierenhouders. Tevens werd verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.