ECLI:NL:CBB:2022:161

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
22/522
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake in beslag genomen dieren onder de Wet dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 4 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet dieren. Verzoekster, een houdster van dieren, had tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beroep ingesteld. Dit besluit betrof de toepassing van spoedbestuursdwang waarbij 75 katten en 2 honden uit haar woning waren weggehaald wegens het onthouden van noodzakelijke medische zorg en het niet voorzien in een toereikende behuizing. De voorzieningenrechter heeft in deze spoedprocedure een belangenafweging gemaakt. Hoewel de voorzieningenrechter oordeelde dat de teruggave van de katten niet verantwoord was, heeft hij wel bepaald dat de twee honden aan verzoekster moesten worden teruggegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster deze honden niet zelf kon huisvesten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in situaties van spoedbestuursdwang en de rechten van dierenhouders. Tevens werd verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/522
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , verzoekster

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Op 16 december 2021 heeft verweerder spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren (het onthouden van de nodige medische zorg) en 75 katten en kittens en twee honden weggevoerd uit de woning van verzoekster en in bewaring genomen. Bij besluit van 30 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
Bij uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:85 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren als rechtsgrondslag voor de bestuursdwang (het niet voorzien in een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht als voorlopige voorziening de dieren aan haar over te dragen of in ieder geval de overdracht van de dieren aan derden voor de duur van de procedure te verbieden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Verzoekster is verschenen, vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
Binnentreden van de woning en in bewaring nemen van de dieren
2.1
Op 16 december 2021 zijn gemeentelijke toezichthouders met een machtiging van de burgemeester en zonder haar toestemming de woning van verzoekster binnengegaan voor een controle in het kader van de ruimtelijke ordeningswetgeving. Verzoekster was op dat moment zelf in de woning aanwezig. Van hun bevindingen hebben de toezichthouders van de gemeente op 20 december 2021 een rapport opgesteld. Zij rapporteren een ondragelijke stank in de woning en troffen in de woonkamer minimaal 15 katten en twee honden aan. De gemeentelijke toezichthouders hebben toen districtsinspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) gevraagd ter plaatse te komen. Vanaf 13.00 uur die dag is de woning voor de duur van zes maanden gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet.
2.2
De gemeentelijke toezichthouders hebben de districtsinspecteurs van de LID toegang verleend tot de woning van verzoekster. De districtsinspecteurs van de LID hebben enkele katten door een plaatselijke dierenarts op verdenking van besmettelijke ziekten laten onderzoeken. Deze dierenarts constateerde dat de dieren een slechte gezondheidstoestand hadden en concludeerde aan de hand van foto’s van de in de woning achtergebleven katten dat de katten op de foto’s veelal dezelfde klachten leken te hebben als de onderzochte katten. Vervolgens hebben de districtsinspecteurs van de LID alle in de woning aanwezige dieren (75 katten en twee honden) met spoedbestuursdwang in bewaring genomen.
Standpunten van partijen
3.1
Verzoekster stelt zich primair op het standpunt dat de districtsinspecteurs van de LID zonder haar toestemming en zonder machtiging haar woning zijn binnengegaan.
3.2
Volgens verweerder zijn de districtsinspecteurs van de LID de woning rechtmatig binnengetreden. Verzoekster had namelijk de gemeentelijke toezichthouders toestemming gegeven dat de districtsinspecteurs van de LID haar woning mochten betreden. Ook zonder verzoeksters toestemming mochten de districtsinspecteurs van de LID haar woning betreden, nu de doelstellingen van de door de burgemeester afgegeven machtiging verenigbaar zijn met het doel waarvoor zij de woning zijn binnen gegaan. Verweerder wijst hiervoor naar artikel 8 van de Algemene wet op het binnentreden. Hoe dan ook stond het de districtsinspecteurs van de LID vrij de woning zonder machtiging en zonder toestemming van verzoekster te betreden vanaf 13.00 uur, het tijdstip waarop de woning is gesloten, omdat verzoekster toen niet meer als bewoonster was aan te merken. Bovendien ontstond door de woningsluiting om 13.00 uur een acute noodsituatie rondom de verzorging en huisvesting van de dieren, die dwong tot ingrijpen. Als meest subsidiair standpunt heeft verweerder aangevoerd dat hij in elk geval hoe dan ook gebruik kan maken van het bewijs dat de gemeentelijke toezichthouders in de woning hebben verzameld en van het door Intra Air opgesteld geurrapport. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de woning van verzoekster vanwege de grote hoeveelheid dieren, urine en ontlasting dusdanig onhygiënisch was dat sprake was van overtreding van artikel 1.7, aanhef, en onder d, van het Besluit houders van dieren.
Spoedeisend belang
4.1
Verweerder is bereid verzoekster de dieren terug te geven als de gezondheid van de dieren dat toelaat, verzoekster de geschatte kosten voor het transport en het onderbrengen van de dieren (circa € 37.555,-) heeft betaald, heeft zorg gedragen voor een goede huisvesting voor de dieren op een locatie met een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) en opvang door een verzorger die beschikt over een geldig bewijs vakbekwaamheid voor katten. Verweerder heeft aangegeven dat als verzoekster niet aan de voorwaarden voldoet, hij de dieren op korte termijn overdraagt aan derden. Een kostenbesluit is op het moment van deze uitspraak nog niet genomen.
4.2
Een deel van de in bewaring genomen katten is inmiddels met instemming van verzoekster overgedragen aan de eigenaar van deze katten. De overige (circa 50) katten en twee honden zijn nog in bewaring. Verweerder heeft aangegeven de procedure tot vrijgave van de dieren één week na dagtekening van de beslissing op bezwaar te zullen starten.
4.3
Omdat verweerder op korte termijn van plan is over te gaan tot het overdragen van de dieren aan derden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen bij de gevraagde voorziening.
Beoordeling
5.1
De door verzoekster aangevoerde beroepsgrond strekt ertoe dat het door de districtsinspecteurs van de LID in en vanuit haar woning verzamelde bewijs als onrechtmatig niet aan het bestreden besluit ten grondslag mag worden gelegd. De in dat verband te beantwoorden rechtsvragen lenen zich niet om in deze spoedprocedure te worden beantwoord. Het gaat om complexe en principiële vragen, die nader onderzoek en overdenking vragen. De voorzieningenrechter onthoudt zich daarom van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en volstaat aan de hand van een belangenafweging te bepalen of er aanleiding bestaat om, in afwachting van de bodemprocedure, een voorlopige voorziening te treffen.
5.2
Verzoekster wil de 50 katten huisvesten verspreid over haar eigen (huur)woning en in de woning van haar tante. Dat deze huisvesting geschikt is voor het huisvesten van zo’n grote hoeveelheid katten, heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter weegt ook mee dat verzoekster eerder liet voorkomen dat zij 50 plaatsen ter beschikking had in een kattenhotel, terwijl bij navraag bleek dat de exploitanten van niet bereid bleken de plaatsen aan verzoekster te verhuren. Daarom acht de voorzieningenrechter teruggave van de katten (nog steeds) niet verantwoord. Als de katten in bewaring blijven zullen de kosten verder oplopen. Verzoekster beschikt niet over de middelen om deze te voldoen. De voorzieningenrechter is bij de afweging van belangen van oordeel dat het belang van verweerder om de katten vrij te geven (en de bewaring en daarmee gepaard gaande kosten te beëindigen) zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij het in bewaring houden van de dieren. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek voor wat betreft de katten afwijst. Verweerder hoeft de katten dus nu niet terug te geven aan verzoekster en hoeft ze ook niet in bewaring te houden.
5.3
Voor de in bewaring genomen honden pakt de belangenafweging anders uit. Er is geen reden om aan te nemen dat verzoekster deze twee honden niet zelf in haar woning kan huisvesten. Hier maakt de voorzieningenrechter daarom een belangafweging ten gunste van verzoekster. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding verweerder op te dragen de twee honden nu zonder voorwaarden aan verzoekster terug te geven. Over de kosten zal later door de bodemrechter worden beslist.
Slotsom
6.1
De voorzieningenrechter draagt verweerder bij wege van voorlopige voorziening op de twee in bewaring genomen honden binnen drie dagen verzending van deze uitspraak aan verzoekster terug te geven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor het overige – voor zover het de in bewaring genomen katten betreft – af.
6.2
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt vanwege de uitkomst van de zaak.
6.3
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • draagt verweerder op om de twee in bewaring genomen honden terug te geven aan verzoekster binnen drie dagen na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: