ECLI:NL:CBB:2022:85

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
22/78
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bestuursdwang en dierenwelzijn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 9 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar is gegaan tegen de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op 16 december 2021 heeft verweerder 75 katten en kittens en 2 honden in beslag genomen uit de woning van verzoekster wegens overtredingen van de Wet dieren. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 30 december 2021, waarin de spoedbestuursdwang werd bevestigd, en heeft verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht van de dieren aan derden te schorsen.

Tijdens de zitting heeft verzoekster haar verzoek aangevuld met de eis dat de dieren aan haar worden teruggegeven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de toezichthouders van verweerder niet over een eigen machtiging beschikten om de woning van verzoekster te betreden, wat kan leiden tot uitsluiting van het verzamelde bewijs. Dit heeft de voorzieningenrechter doen twijfelen aan de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de teruggave van de dieren niet verantwoord is, gezien de onduidelijkheid over de omstandigheden waaronder verzoekster de dieren zou houden. Verzoekster kan voorlopig niet terugkeren naar haar woning, die voor zes maanden is gesloten door de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft verweerder aangemoedigd om constructief met verzoekster mee te denken over de voorwaarden voor een verantwoorde teruggave van de dieren.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/78
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoekster,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Op 16 december 2021 heeft verweerder spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren (het onthouden van de nodige medische zorg) en 75 katten en kittens en 2 honden weggevoerd uit de woning van verzoekster en in bewaring genomen. Bij besluit van 30 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft verweerder verzoekster bericht onder welke voorwaarden zij de dieren terug kan krijgen. Indien zij niet aan de gestelde voorwaarden voldoet draagt verweerder de dieren over aan derden zodra de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit en de brief van verweerder van 4 januari 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de overdracht van de dieren aan derden wordt geschorst voor de duur van de bezwaarprocedure. Op de zitting heeft verzoekster het verzoek aangevuld in die zin dat zij heeft verzocht te gelasten dat de dieren aan haar worden teruggegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen namens verweerder [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De noodzaak voor een voorziening dat de dieren in de opvang blijven en dus niet worden overgedragen aan derden totdat is beslist op haar bezwaar, is vervallen door verweerders toezegging op de zitting dat hij de dieren in ieder geval nog vier weken in de opvang houdt, gelijk aan de termijn die verweerder verwacht nodig te hebben om op het bezwaar van verzoekster te beslissen.
3. Verder vraagt verzoekster de dieren aan haar terug te geven. Met het oog daarop heeft de voorzieningenrechter beoordeeld of, naar voorlopig oordeel, het primaire besluit in stand zal blijven.
4. De voorzieningenrechter ziet daar wel een probleem. De toezichthouders van verweerder beschikten namelijk niet over een eigen machtiging om verzoeksters woning zonder haar toestemming te betreden. Of die inbreuk op het huisrecht wordt gedekt – zoals verweerder heeft betoogd – door de machtiging die de burgemeester heeft afgegeven aan zijn toezichthouders, is nogal twijfelachtig. Die machtiging heeft namelijk als doel de controle in het kader van het omgevingsrecht en de algemene plaatselijke verordening. De schending van het huisrecht zou daarom weleens kunnen leiden tot de uitsluiting van het in en door het betreden van de woning door verweerder verzamelde bewijs. Verweerder heeft in bezwaar wel de mogelijkheid om bewijs aan te vullen, bijvoorbeeld met de rapportage van de toezichthouders van de burgemeester. De voorzieningenrechter wijst er ook nog op dat de naam van verweerders dierenarts niet bekend is en dat daarmee niet valt na te gaan of deze persoon (inderdaad) in het diergeneeskunderegister is ingeschreven, een nummer is daarvoor niet voldoende. Ook dit kan verweerder in bezwaar nog herstellen. Gelet hierop kan er op voorhand niet worden geoordeeld dat het bezwaar geen kans van slagen heeft.
5. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging beoordelen of in afwachting van de bezwaarprocedure verweerder de dieren aan verzoekster moet teruggegeven.
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat er – ook al zijn er al een aantal dieren uit de opvang gehaald door hun eigenaar – op dit moment nog een aanzienlijk aantal dieren in bewaring zijn. Verzoekster kan voorlopig niet terugkeren naar haar eigen woonadres, nu de burgemeester dat voor de duur van zes maanden heeft gesloten. Zij heeft inmiddels een fulltime baan. De verzorging van de dieren zal zij daarom voor een belangrijk deel aan iemand uit handen moeten geven. Zij heeft daarover met een bekende afspraken gemaakt. Concrete gegevens hierover ontbreken. Verzoekster heeft op de zitting aangegeven dat zij bij anderen inwoont en dat zij bereid zijn hun woning tijdelijk te verlaten en aan verzoekster ter beschikking te stellen om de dieren te huisvesten. Verzoekster wil dat opvangadres niet bekend maken. Onder de in bewaring zijnde dieren zijn er ongeveer 20 kittens. Verzoekster wil deze dieren afleveren aan derden. De afspraken daarvoor waren al in december 2021 gemaakt, maar de overdracht is in de wielen gereden door de spoedbestuursdwang. Concrete gegevens hierover zijn niet in het dossier aanwezig. De overige nog in de opvang verkerende (enkele tientallen) poezen zijn grotendeels niet gesteriliseerd. Verzoekster heeft zich op de zitting verzet tegen het voorstel van verweerder dat hij alle (in aanmerking komende) poezen voor teruggave laat steriliseren, al onderschrijft zij dat de sterilisatie nodig is. Verder heeft verzoekster op de zitting toegelicht dat zij niet over een ruime financiële armslag beschikt.
6.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de teruggave van de dieren onder deze (vage) omstandigheden niet verantwoord. Alles afwegend ziet de voorzieningenrechter voor het treffen van de door verzoekster gevraagde voorziening daarom geen aanleiding.
7. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat verweerder constructief met verzoekster wil meedenken om de voorwaarden te creëren die (verantwoorde) teruggave van (een aantal) dieren mogelijk maakt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen.