11.4Verweerder heeft dus ten onrechte op grond van artikel 80, vijfde lid, aanhef en onder b, van Verordening 1107/2009 het tot 14 juni 2011 geldende recht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd in plaats van Verordening 1107/2009. Hierdoor berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is om die reden gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Het College beoordeelt vervolgens op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, nu verweerder zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met de in Verordening 1107/2009 gestelde eisen, die zijn te vinden in artikel 29 in combinatie met artikel 4 van Verordening 1107/2009, en meer specifiek in artikel 29, eerste lid, onder e, dat vereist dat het gewasbeschermingsmiddelmiddel op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis voldoet aan de eisen van artikel 4, derde lid.
13. Artikel artikel 4, derde lid, van Verordening 1107/2009 luidt als volgt:
“Een gewasbeschermingsmiddel dat resulteert uit de toepassing volgens goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, voldoet aan de volgende eisen:
a) het is voldoende doeltreffend;
b) het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens, met inbegrip van kwetsbare groepen, of op die van dieren, rechtstreeks of via drinkwater (met inachtneming van stoffen die voortkomen uit waterbehandeling), levensmiddelen, diervoeder of lucht, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn, noch op grondwater;
c) geen onaanvaardbare effecten hebben op planten of plantaardige producten;
d) het veroorzaakt geen onnodig lijden of pijn bij te bestrijden gewervelde dieren;
e) het heeft geen onaanvaardbare effecten op het milieu, met name rekening houdend met de volgende aspecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn:
i) het gedrag en de verspreiding ervan in het milieu, met name de verontreiniging van oppervlaktewateren, met inbegrip van estuariene en kustwateren, grondwater, lucht en bodem, rekening houdende met ver van de plaats van gebruik gelegen locaties na verplaatsing over grote afstand in het milieu;
ii) de gevolgen ervan voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten;
iii) de gevolgen ervan voor de biodiversiteit en het ecosysteem.”
14. Appellante voert in haar beroepschrift aan dat de toelating van Nemasol ten onrechte is geherregistreerd en de de afgeleide toelating van Monam ten onrechte is verlengd, omdat de toelatingen niet zijn gebaseerd op studies over toepassing en verspreiding van de middelen in Nederland en uit de bij de heroverweging betrokken studies niet blijkt dat de gevaren voor mens en milieu in een ander daglicht zijn komen te staan. Er zijn geen nieuwe studies en inzichten die zijn gebaseerd op onderzoek onder Nederlandse condities. Verweerder heeft de toelating van Nemasol en Monam ook na de heroverweging onvoldoende onderbouwd wat betreft de risico’s op schadelijke effecten van deze middelen op omwonenden en het milieu. Appellante wijst er daarbij op dat de Franse en Britse autoriteiten het gebruik van metamhoudende middelen inmiddels hebben verboden, omdat verspreiding en gevolgen voor de menselijke gezondheid onvoldoende vaststaan. De toelatingen zijn volgens appellante in strijd met het voorzorgsbeginsel en de artikelen 4 en 29 van Verordening 1107/2009. Appellante heeft deze beroepsgronden nader toegelicht in haar brief van 19 april 2021.
15. Alvorens de afzonderlijke beroepsgronden te bespreken, stelt het College vast dat de door appellante in beroep naar voren gebrachte gronden en argumenten in grote mate een herhaling zijn van wat appellante in bezwaar al naar voren heeft gebracht tegen de primaire besluiten. Hierop heeft verweerder in het bestreden besluit, het verweerschrift, en in zijn reactie op de aanvulling van de gronden, al uitvoerig gereageerd. Appellante gaat, afgezien van enkele hieronder nader te bespreken punten, niet nader in op verweerders reactie. Dat betekent dat zij het College weinig concrete aanknopingspunten verschaft bij de toetsing van het bestreden besluit.