In deze zaak heeft de Vereniging De Bovengrondse hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 1 april 2020 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen de indienststellingsvergunning voor de Noord/Zuidlijn te laat was ingediend. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van het primaire besluit. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 9 november 2021 behandeld. Tijdens de zitting op 29 april 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat appellante op 18 juli 2018 op de hoogte was van het primaire besluit en binnen twee weken bezwaar heeft gemaakt. Het College oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante in verzuim was. De rechtbank had niet onderkend dat de bekendmaking van het besluit niet op de juiste wijze had plaatsgevonden. Het College heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.366,-.