ECLI:NL:RBROT:2020:2755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/1331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in vergunningverlening Noord/Zuidlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vereniging De Bovengrondse en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vergunningverlening voor het in dienst stellen van de Noord/Zuidlijn, verleend op 10 april 2018. De Vereniging De Bovengrondse heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de eiseres op 18 juli 2018 op de hoogte is geraakt van het primaire besluit en binnen twee weken daarna bezwaar heeft gemaakt. Echter, volgens verweerder had eiseres eerder op de hoogte kunnen zijn van het besluit, aangezien het op de website van de gemeente Amsterdam was gepubliceerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank wijst erop dat eiseres, als belanghebbende, had moeten informeren naar het bestaan van het besluit en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

Vereniging De Bovengrondse, te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. H.A. Sarolea,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
gemachtigden: mr. F.W.E. Eekhof en drs. J.C. Menke.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Gemeente Amsterdam, Metro en Tram, Eigendom en Beheer (E&B) een vergunning op grond van de Wet lokaal spoor verleend voor het in dienst stellen van de Noord/Zuidlijn.
Bij besluit van 20 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting is het onderzoek geschorst en is eiseres in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Eiseres heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft schriftelijk op de nadere stukken van eiseres gereageerd.
De rechtbank vindt een nader onderzoek ter zitting niet nodig. Partijen hebben desgevraagd niet laten weten wel prijs te stellen op een nadere zitting. Het onderzoek is daarna gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt. Volgens verweerder is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat er bij het verlenen van een vergunning geen algemene kennisgeving hoeft plaats te vinden. Het besluit is op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt zodat de bezwaartermijn de dag na bekendmaking van het besluit is gaan lopen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres eerder op de hoogte had kunnen zijn van het bestaan van het primaire besluit of althans eerder had kunnen informeren naar het verlenen van de indienststellingsvergunning.
2.1.
Eiseres betoogt in de eerste plaats dat haar bezwaar terecht maar op onjuiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiseres kleven er zoveel fundamentele gebreken aan het primaire besluit, dat dit nietig is.
2.2.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1343) kan van nietigheid van rechtswege slechts in zeer bijzondere gevallen worden uitgegaan omdat er, zoals uiteengezet in de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven van 23 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4116), bezwaren kleven aan het aannemen van nietigheid van rechtswege van een besluit. De door eiseres gestelde gebreken aan de inhoud en totstandkoming van het primaire besluit leveren geen zeer bijzonder geval op zoals bedoeld in voornoemde rechtspraak. Deze gebreken kunnen in een bezwaar- en/of beroepsprocedure aan de orde worden gesteld en daarin al dan niet leiden tot herroeping van het primaire besluit.
3.1.
Eiseres betoogt in de tweede plaats dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze aan de aanvrager bekend is gemaakt. Het besluit is daarom niet of althans niet de dag nadat het is genomen in werking getreden. Mogelijk is het primaire besluit pas naar aanleiding van vragen van eiseres bekend gemaakt aan de aanvrager en heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
3.2.
Ook dit betoog faalt. De aanvrager van de indienststellingsvergunning is de Gemeente Amsterdam. Die publiekrechtelijke rechtspersoon wordt op grond van artikel 171 van de Gemeentewet in en buiten rechte vertegenwoordigd door de burgemeester. Het primaire besluit is genomen door verweerder en mede ondertekend door waarnemend burgemeester Van Aartsen. Daarmee moet het primaire besluit worden geacht te zijn uitgereikt aan de vertegenwoordiger van de Gemeente Amsterdam en is het op voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
4.1.
Eiseres betoogt in de derde plaats dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij stelt dat de aanvraag en de vergunning niet zijn gepubliceerd en dat verweerder ook anderszins eiseres niet uit eigen initiatief van deze stukken op de hoogte heeft gesteld. Naar aanleiding van berichtgeving over de naderende ingebruikname van de Noord-Zuidlijn en een ondernomen zoektocht is de vergunning op 18 juli 2018 door Noord/Zuidlijn Safety manager H. de Jong via haar gemachtigde aan eiseres bekend gemaakt, waarna binnen twee weken bezwaar is aangetekend.
4.2.
Bekendmaking van het primaire besluit diende in dit geval conform artikel 3:41 van de Awb plaats te vinden. Op verweerder rustte niet de plicht om de aanvraag en de vergunning te publiceren of om eiseres anderszins van deze stukken op de hoogte te stellen.
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven 12 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:62, dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op juiste wijze bekendgemaakt besluit, in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van dat besluit op de hoogte is geraakt daartegen op te komen.
4.3.
Vast staat dat eiseres op 18 juli 2018 op de hoogte is geraakt van het primaire besluit en binnen twee nadien bezwaar heeft gemaakt. Aan een uitspraak van de Afdeling van 17 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4006, ontleent verweerder echter dat van eiseres mocht worden verwacht dat zij rond het tijdstip van het verlenen van de vergunning zou hebben geïnformeerd naar het bestaan van het primaire besluit. Omdat zij dat niet heeft gedaan kan volgens verweerder geen sprake zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder wijst er in dit verband op dat op de website van de gemeente Amsterdam op 11 april 2018 bekend is gemaakt welke besluiten verweerder op
10 april 2018 heeft genomen en dat daarbij ook het primaire besluit is genoemd en kort is beschreven. Verder is op 2 juli 2018 een nieuwsbericht op de website www.noordzuidlijn.wijnemenjemee.nl, waar geïnteresseerden op de hoogte werden gehouden over de voortgang van de Noord/Zuidlijn, geplaatst waarin staat dat de Noord/Zuidlijn officieel in dienst is gesteld. Eiseres had er volgens verweerder dan ook uiterlijk op 2 juli 2018 van op de hoogte kunnen zijn dat het primaire besluit was genomen. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder. Eiseres is een bij uitstek geïnteresseerde partij bij alles wat de bouw en ingebruikname van de Noord/Zuidlijn betreft. Van haar mocht daarom, mede gelet op de deskundige bijstand die zij krijgt van haar gemachtigde, worden verwacht dat zij de berichtgeving over de verlening van de indienststellingsvergunning zou volgen en daarover zo nodig inlichtingen zou inwinnen bij verweerder. Eiseres heeft dat niet gedaan. De e-mail die de gemachtigde van eiseres op
17 juni 2018 aan de dienst Metro en Tram van de Gemeente Amsterdam stuurde gaat weliswaar over de officiële gebruiksvergunning, maar uit een daaropvolgende, door eiseres niet maar door verweerder wel overgelegde, e-mail van 18 juni 2018 van de gemachtigde van eiseres wordt duidelijk dat niet werd gedoeld op de indienststellingsvergunning maar op gebruiksvergunningen die in de bouwvergunningen werden vereist. Nu eiseres in de omstandigheden van dit geval zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de uit openbare bronnen bekende informatie over het bestaan van het primaire besluit is de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar. Dat betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in tegenwoordigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is gedaan op 1 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.