Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. M.G. Kelder),
het Openbaar Ministerie (OM), Functioneel Parket Rotterdam
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.5. Voorts overweegt de Accountantskamer dat, nu niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat op voorhand is uitgesloten dat de onderhavige klacht betrekking heeft a) op enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk de Wab bepaalde, dan wel b) op enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, klager ontvankelijk moet worden geacht in zijn klacht. De eventuele omstandigheid dat klager bij de onderhavige door hem aangespannen klachtprocedure (mogelijk) ook een belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, betekent op zichzelf en zonder meer nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht.”
”bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van Wet toezicht accountantsorganisaties door een externe accountant of als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep door een accountant, door middel van een klaagschrift een klacht kan indienen bij de accountantskamer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever enige beperking voor ogen heeft gestaan van de kring van personen of instanties die tuchtrechtelijk verwijtbaar beroepsmatig handelen of nalaten van een accountant door middel van een klacht bij de accountantskamer aan de orde kan stellen. Het College ziet niet in dat een dergelijke beperking voortvloeit uit de ruime, in algemene termen gestelde, taakomschrijving in artikel 124 van de Wet RO. In dit verband heeft het OM terecht gewezen op zijn bevoegdheid op grond van artikel 39f, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) om, voor zover noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, aan personen of instanties strafvorderlijke gegevens te verstrekken teneinde de noodzaak te beoordelen tot het treffen van een (rechtspositionele of) tuchtrechtelijke maatregel.
16 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:360) al geoordeeld dat, gelet op de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de karakteristieken van het Nederlandse accountantstuchtrecht, met deze tuchtrechtprocedure geen sprake is van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het College ziet geen aanleiding voor een ander oordeel indien de tuchtklacht door het OM wordt ingediend.