In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Skal en een V.O.F. die biologische producten produceert. De zaak betreft de decertificering van twee percelen van de appellante, die biologisch gecertificeerd waren, vanwege de vondst van glyfosaat. De verweerster, Stichting Skal, had op 13 mei 2020 maatregelen genomen na de constatering van glyfosaatgebruik op de percelen, wat in strijd is met de regels voor biologische productie. De appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Tijdens de zitting op 2 september 2021 werd duidelijk dat de appellante schade had geleden door de decertificering, omdat zij eieren die na het primaire besluit waren geproduceerd niet meer als biologisch mocht verkopen. De appellante betwistte niet dat glyfosaat was aangetroffen, maar stelde dat verweerster niet tot volledige decertificering had hoeven overgaan. Het College oordeelde dat de decertificering gerechtvaardigd was, omdat de biologische status van de percelen niet kon worden gehandhaafd. De appellante had ook niet kunnen aantonen dat de glyfosaatbestrijding op een andere manier had kunnen plaatsvinden.
Het College concludeerde dat de nadelige gevolgen van de decertificering voor de appellante niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van het behoud van het vertrouwen van de consument in biologische producten. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.